Een paar maanden geleden werd ik door de gastredactie van het Vlaamse tijdschrift Rekto Verso, magazine voor cultuur en kritiek, gevraagd om een artikel te schrijven over kleding en ouderen. Dit voor hun 99ste nummer, geheel gewijd aan het thema ouder worden. Natuurlijk zei ik ja omdat het onderwerp me aansprak, me aan het denken zette en omdat het mijn eerste artikel in een tijdschrift zou worden.

Afgelopen zaterdag werd editie 99 gepresenteerd in een theater van NTGent. Het werd een middag vol verhalen, gesprekken, discussies en een bingo met een knipoog.
KLEUR BEKENNEN

In mijn fotoarchief zit een kleine foto van mijn grootouders van moeders kant. Achterop staat ‘9 juni 1933’ met potlood geschreven. Op de foto viert Johanna Fien-Scheurs, geboren in 1877, haar 56ste verjaardag. Naast haar zit mijn opa Jan Fien; hij zou dat jaar 60 worden. Een kwart eeuw later werd ik geboren en naar hem vernoemd. Oma Johanna was huisvrouw en moeder; opa Jan werkte in de pannenfabriek Berk in Kampen. Rijk waren ze niet; zijn loon ging op aan hun gezin met zeven kinderen. Gekleed in donkere kleren kijken ze allebei ernstig de lens in, en dat nog wel op haar verjaardag. Ik heb mijn oma en opa maar heel kort gekend. In mijn herinnering was zij een lieve vrouw en hij een strenge man. Dat strenge is te zien aan zijn kleding: een donker, waarschijnlijk wollen kostuum, hoog gesloten met brede revers en daaronder een wit overhemd met stropdas. Zij draagt een zwarte jurk of rok met blouse van een glanzende stof. Bij haar hals een speld die ze wellicht van hem heeft gekregen. Het is zomer, maar er is weinig licht en lucht. De bloemen maken het nog wat vrolijk.
In 1933 golden mijn grootouders als ‘oude mensen’ en die droegen zwarte of donkerblauwe kleding.
Hoe anders is in die tijd de kleding van ‘gewone mensen’ in vergelijking met de mode. Na de vrolijke jaren twintig, waarin vrouwen met kort haar en korte jurken met franje de charleston vol energie dansten, was in 1929 de beurs van Wall Street ingestort. Een wereldwijde economische crisis was het gevolg, niet alleen voor bedrijven, maar ook voor de gewone man en vrouw. Om te ontsnappen uit de ‘dagelijkse ellende’ ontwierpen modeontwerpers voor dames met heren die het kondern betalen weelderige romantische japonnen (te zien in een film als Gone with the Wind). In Parijs brachten Madeleine Vionnet en Madame Grès soepel vallende japonnen en avondjurken op de catwalk, terwijl Elsa Schiaparelli bizarre jurken ontwierp in samenwerking met de surrealistische kunstenaar Salvador Dali. In 1933 droeg Marlene Dietrich voor het eerst een mannenpak. Voor mannen kwam het gangsterkostuum en vogue: brede schouders en smalle heupen. Als je echt modieus was, droeg je een pak van witte, beige of kaki stof.
ALLEDAAGSE VERHALEN
Kenden mijn opa en oma dit soort kleding? Het was iets voor de ‘happy few’. Vernieuwende mode was er voor hen niet bij in die sombere crisistijd tussen de twee wereldoorlogen. Met een karig salaris kon je je geen uitspattingen veroorloven. Kleding moest degelijk zijn, je moest er lang mee kunnen doen en draagbaarheid was belangrijk. In 1933 werden mijn grootouders gezien als ‘oude mensen’ en die droegen zwarte of donkerblauwe kleding. Ik heb hen nooit in een andere kleur gezien.
Ondertussen ben ik nu ouder dan mijn grootouders toen. Mijn hele leven ben ik gefascineerd door kleding en kledinggedrag. Kleding is je tweede huid en vertelt een persoonlijk verhaal van de drager. Ook de tijd waarin je leeft bepaalt hoe je eruit ziet. Modemerken kiezen kleuren en silhouetten en maken stofkeuzes; trendsetters volgen; handel en reclame doen hun werk; gemanipuleerde consumenten maken in winkelketens hun ‘eigen’ keuzes. Soms moet je aan die ‘nieuwe mode’ wennen of heb je er in eerste instantie verzet tegen. Toen heupbroeken in de mode kwamen, vonden mijn leerlingen die belachelijk. Een jaar later hadden ze allemaal zo’n broek aan en wilden ze niets anders meer.
Er zitten veel boeiende verhalen verstopt in de kleding die gewone mensen dagelijks dragen.
Kostuumgeschiedenis kan veel vertellen over de tijd waarin mensen leven, maar het laat vaak alleen zien wat de mode dicteert en wat gefortuneerde mensen zich kunnen permitteren. Die kleding is te bewonderen in adembenemende, historische modetentoonstellingen en schitterende publicaties. ‘Gewone kleding’ van ‘gewone mensen’, is bijna nooit opgenomen in kostuumcollecties en is zelden zichtbaar in tentoonstellingen. Enerzijds heeft dat te maken met de conditie van die kledingstukken: ze zijn versleten, opgedragen of vermaakt. Anderzijds wordt alledaagse kleding vaak niet interessant en niet spectaculair genoeg gevonden. Omdat het in grote partijen wordt geproduceerd, zou dat soort kleding te weinig vertellen. Ik geloof dat niet. Er zitten veel boeiende verhalen verstopt in de dagelijkse kleding die gewone mensen droegen. Wat was de reden om dit kledingstuk aan te schaffen? Werd het een geliefd kledingstuk dat veel is gedragen? Wat heeft het meegemaakt, wat heeft het als stille getuige allemaal gezien? Hoe is het versteld en wat zit daar weer achter?
MENTALE SNAPSHOTS
In mijn hoofd bewaar ik foto’s van mensen die ik door hun kledingkeuzes heb onthouden. In een tijd waarin je niet met je mobiele telefoon snel een foto kunt maken, moet je het doen met goed kijken en opslaan in je geheugen. Deze ‘snapshots’ zijn dus geen echte foto’s, maar ik kan ze helder voor de geest halen en beschrijven.
Eind jaren 1980 stapte ik rond vijf over negen uit op station Almelo. Aan de andere kant van het perron stond een groep ouderen. Twee echtparen, alle vier van top tot teen gekleed in beige jacks, lange jassen, broeken en rokken. Beige schoenen en beige handtassen, alle vier grijs haar. Zo gingen ze een dag uit. Ze moeten alle vier voor de Tweede Wereldoorlog geboren zijn. De wederopbouw zal invloed hebben gehad op hun kleding. Praktisch nut, zuinigheid en ‘doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’ waren toen voor een groot deel van de bevolking de uitgangspunten bij het kopen van kleding. Het idee dat beige bij alles past en altijd netjes staat overheerste. Beige kan inderdaad een prachtige tint zijn in een schitterende stof. Het beige dat deze groep droeg, was echter flets en van een goedkope stof. Die uniforme kleur maakte hen in mijn ogen oud en saai.
De overtuiging dat beige bij alles past en altijd netjes staat, overheerst.
Een ander beeld in mijn hoofd. Ergens beginjaren negentig op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam kwam ik ze tegen. Grootmoeder met haar kleindochter aan de hand, haar dochter duwde een wandelwagen met daarin een peuter. Vier generaties droegen hetzelfde blauw-wit gestreept T-shirt met lange mouwen dat je op de markt kon kopen. Een kledingstuk voor mannen en vrouwen, jongens en meisjes, groot en klein, – je zou het democratische kleding kunnen noemen.
Ik probeer me mijn grootouders van de verjaardagsfoto voor te stellen met zulke T-shirts en ik moet erom lachen. Hoe is de kleding de afgelopen negentig jaar veranderd en hoe komt dat? Toenemende welvaart speelt daarbij vast een rol. Natuurlijk is er nog altijd stille armoede, maar de meeste mensen hebben meer geld dan vroeger om kleding te kopen. Door goedkope kledingwinkels kunnen we onze kasten vol hangen met tijdelijke kleding die niet jaren mee hoeft. De commercie zorgt voor steeds nieuw aanbod en dat vergroot weer de vraag. Iedereen kan er jong en trendy uitzien volgens de commerciële modemerken, want jong zijn en blijven is het uitgangspunt in onze samenleving.
VAN BEIGE NAAR BRUTAAL
Als ik door Amsterdam loop en om me heen kijk, valt me op dat jong en oud er vaak hetzelfde uitzien. Donkere parka’s met grote capuchons worden door jonge jongens en oude mannen gedragen. Camelkleurige jassen door jonge vrouwen en hun moeders. Mannen in slobberende trainingsbroeken en verwassen T-shirts. Saaiheid ten top.
Waar zijn de bloemenmeisjes en bloemenjongens van de jaren zestig gebleven? De hippies van toen moeten nu in de zeventig zijn. Ik zag ze indertijd lopen in hun schapenwollen jassen en hun geborduurde jurken uit India, spiegeltjes op hun broeken, kleurenshawls om hun middel. Die vrijheid van toen is bij velen niet meer zichtbaar. Hebben ze zich geconformeerd aan de massa die zegt dat je niet mag opvallen? Tijdens mijn rondleidingen met ouderen in musea lijkt het wel het geval. Netjes en keurig is wat ik zie. Dat was meestal ook het geval tijdens het werkzame leven van deze generatie. Ze hebben zich aangepast aan de groep waartoe ze behoren. Beschaafd zou je het kunnen noemen, volgens een onbenoemde code in de groep. Gelukkig hebben ze niet allemaal die keurige stap naar saaiheid gezet. Ze zijn er nog als je goed om je heen kijkt. Mensen die hun vrije kledingstijl hebben behouden en ontwikkeld.

Op een zonnige maandagmorgen kwam ik Wil van bijna zeventig tegen en ik mocht van haar een foto maken. Ze vertelde dat ze kasten vol heeft met kleding en sieraden van ontwerpers als Jean Paul Gaultier en Puck & Hans. Wil is haar hele leven bezig met er goed en ook flamboyant uitzien. ‘Dat zit gewoon in me en ik heb het van huis uit meegekregen. Mijn vader zag er altijd verrassend uit en ook mijn man draagt geweldige, onalledaagse kleren.’ De jas die ze droeg, had ze zelf ontworpen en op maat laten maken. Toen we met elkaar praatten, zag ik dat veel voorbijgangers zich omdraaiden en naar haar keken.
Je eigen stijl ontwikkelen zoals Wil dat haar hele leven doet, heeft ook te maken met de generatie vrouwen die is opgegroeid is met zelf kleding maken. Met een lap stof uit de winkel of van de markt en met de naaimachine (vaak een onderdeel van de uitzet) kon je een eigen draai geven aan ontwerpen uit tijdschriften voor zelfmaakmode zoals Knip, Marion en Burda. Deze bladen stimuleerden in de jaren zestig en zeventig veel vrouwen om hun eigen, hippe kleren te maken. Ook de rol van de damesbladen moet daarbij niet onderschat worden. Maakt die generatie vrouwen hun kleding nog steeds?

Carla en Hanneke, allebei 77, kom ik tegen op de Noordermarkt in Amsterdam. Ze hebben allebei een eigen stijl ontwikkeld en maken hun kleren zelf. ‘Upcycling, daar heb ik mijn hele leven al van gehouden,’ vertelt Hanneke, die een jas draagt gemaakt van een oude, geblokte deken. ‘Ik heb altijd mijn eigen kleding gemaakt en beroepsmatig ook voor anderen.’ Hanneke maakt nog steeds exclusieve kleding, tassen en hoeden in haar atelier in Hoorn. Ook Carla maakt haar hele leven al haar eigen kleding, bedrieglijk eenvoudig van vorm met mooie stoffen. Ze haalt haar inspiratie bij Japanse modeontwerpers als Yohji Yamamoto en Issey Miyake.

Mijn man draagt op zijn 77ste zomershirts vol kleur en print die ik jaarlijks voor hem maak en die ik zelf op mijn 64ste ook draag. Onze kledingkast hangt vol overhemden met kleurrijke prints waar we ons allebei goed in voelen. Onze kledingkeuze heeft zeker te maken met de wereld waarin we ons begeven. In de wereld van ‘de kunsten’ kan doorgaans meer dan in de zakelijke wereld waarin kleding strakker gedefinieerd is. Helaas zijn we uitzonderingen in het huidige straatbeeld met saai geklede ouderen en hun veilige, eentonige kledingkeuzes. Maar als we in de jaren 1960 kleur durfden te bekennen, waarom dan vandaag niet meer?
Ik kijk nog eens naar de foto van mijn grootouders die al lang overleden zijn. De tijd waarin je leeft, bepaalt hoe je eruit ziet. Wat zou mijn opa gedragen hebben als hij nu zeventig was? Een overhemd met een print? Een hippe spijkerbroek? Toch niet een met gaten? Zou mijn oma een brutale jurk hebben gedragen met daarover een knalrode jas?

Jan ter Heide (1958), was jarenlang docent mode en textiel, werkt nu als rondleider bij de Hermitage, Het Amsterdams Museum, De Nieuwe Kerk en het Rijksmuseum, publicist onder andere met zijn blog TextielLiefde (www.textielliefde.com).