10. Textieltijdschriften en de quilts van Bisa Butler

Sinds begin 2003 heb ik een abonnement op het Engels textieltijdschrift Selvedge, dat toen voor het eerst uitkwam. Het is opgericht door Polly Leonard. Na haar design opleiding aan de Glasgow School of Art haalde ze een master aan de Tyler School of Art in Philadelphia en gaf ze tien jaar les in ‘textiles’. Het tijdschrift is prachtig uitgevoerd met schitterende foto’s en goed geschreven artikelen. Allerlei aspecten van textiel worden glorieus gepresenteerd. Selvedge is inspirerend en elk jaar verleng ik mijn abonnement.

Selvedge 99, The fabric of your life, HOME

Tegelijkertijd had ik in die jaren een abonnement op het Nederlands tijdschrift Handwerken zonder Grenzen (HzG). Dat begon met een vondst. Tegenover het huis waar ik toen woonde, stond een grote doos op straat met veel jaargangen HzG. Ik droeg de doos naar binnen, leerde het tijdschrift kennen en nam een abonnement. Het blad stond onder redactie van Henriette Beukers; ze gaf het vanaf 1978 samen met haar man Henk Beukers 25 jaar lang uit. Aanleiding was hun eigen collectie met textiel uit de hele wereld, gekocht tijdens hun reizen, die ze wilden delen met liefhebbers. Veel kennis en kunde was er te vinden in die jaren. Beukers & Beukers wàren textiel; door hun grote verzameling en hun kunde hebben ze mijn textielliefde gestimuleerd.

Omdat ik vier jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, besloot ik mijn stapel weg te doen, ook  omdat er twee boeken met de titel ‘Rondom Textiel’ waren verschenen onder redactie van Henriette Beukers. Daar stonden veel artikelen in die eerder in HzG waren gepubliceerd. Mijn eigen verzameling nummers HzG kwam in een goed huis terecht.

De beste artikelen uit Handwerken zonder Grenzen in twee boeken.

Na het overlijden van mijn dierbare vriendin Tonny Hollanders in november 2020 trof ik in haar huis dozen vol nummers HzG. Ik kon de verleiding niet weerstaan en nam ze  mee. Nu staat er tegen de wand in mijn werkkamer ineens weer een stapel HzG uit verschillende jaren.

Verschillende jaargangen van HzG

Af en toe kijk ik erin en verbaas me hoe goed de oude nummers in deze tijd passen. In nummer 3 uit 1978 bijvoorbeeld vind je goede en gedegen artikelen over ‘Met planten blauw verven’ en ‘Prehistorisch textiel in Noord-Europa’. Lees je over volkskunstmotieven, dan zijn er gedetailleerde tekeningen bijgevoegd zodat je ze kunt naborduren.

Blauw verven met indigo

Allemaal onderwerpen die ook nu regelmatig langskomen via social media, websites en andere kanalen. Handwerken is in, maar dan wel modern en niet tuttig.

In mei 2003 werd Margreet Beemsterboer hoofdredacteur van HzG. Het tijdschrift kreeg een iets groter formaat en een verfriste uitstraling. Henriette en Henk Beukers zaten nog in de redactie en leverden mooie artikelen aan.

Handwerken zonder Grenzen door de jaren heen

Door een conflict in 2011 nam Margreet Beemsterboer en haar team ontslag. Het werd een tijd dat de ene hoofdredacteur de andere opvolgde. Het blad veranderde steeds meer van uiterlijk en het begon me tegen te staan. Niet alle artikelen waren goed uitgewerkt en de in mijn ogen truttige patronen haalden het blad naar beneden. Nu mag dat allemaal voor mij en velen zullen het prachtig hebben gevonden, maar ik zei mijn abonnement op. De textielpassie die Henriette en Henk Beukers deelden met hun lezers vond ik niet meer terug. Misschien heeft dat te maken met de tijd waarin we leven en de oppervlakkigheid bij een onderwerp als textiel.  Er is zeker aandacht voor het ambacht, maar alles moet vooral ‘leuk’ zijn.

Bij mijn HzG-erfenis zaten ook recente nummers uit 2020. In Selvedge 98 en in HzG 221 staan artikelen over de quilts van de Amerikaanse Bisa Butler. Wat opvalt is het verschil in toon tussen beide stukken. Het artikel in HzG is oppervlakkiger, minder diepgaand dan dat in Selvedge. Bij de quilts van Bisa Butler draait het om politiek geëngageerd werk dat voortkomt uit de geschiedenis van zwarte Amerikanen. Slavernij maakt daar een heel belangrijk deel van uit. In haar werk schuilt een stem die gehoord moet worden en die om reactie en actie vraagt.

Om dan in HzG over haar quilts te schrijven ‘Vele van onze verhalen zijn opzettelijk weggelaten uit Amerikaanse geschiedenisboeken’ en ‘Geschiedenis is het verhaal van mannen en vrouwen, maar het verhaal wordt bepaald door degenen die de pen vasthouden’ is mager.

Bisa Butler ‘The Storm, the Whirlwind, and the Earthquake
©claireolivergallery ©bisabutler

Ook de beide beschrijvingen van de quilt met de titel ‘The Storm, The Whirlwind, and the Earthquake’ verschillen in diepgang. Die specifieke quilt gaat over de speech die Frederick Douglass (1818-1895) op 4 juli 1852 gaf. Hij zei het hypocriet te vinden om Onafhankelijkheidsdag te vieren terwijl er nog slavernij bestaat.

In bovenstaande video spreken vijf jonge nakomelingen van Frederick Douglass een deel van die speech uit. In het artikel in Selvedge komt de verbinding die je als kijker met de quilt krijgt, aan de orde. Je wordt geconfronteerd met Frederick Douglass, met zijn ogen, postuur en houding. Daardoor ervaar je een directe link naar de geschiedenis van de slavernij. In de onderstaande video vertelt Lisa Butler over het ontstaan van de quilt van Frederick Douglass.

Hoe goed zou het zijn als het Textielmuseum of het Tropenmuseum een tentoonstelling maakt waarin slavernij en textiel gecombineerd wordt. De quilts van Bisa Bulter zouden daar perfect inpassen.

Als je dan het voorwoord van Jessica Scheffer in HzG leest dat over inclusiviteit gaat en waarin het werk van Bisa Butler wordt genoemd en je vervolgens op de website bij de inhoud van dat nummer niets leest over Bisa Butler geeft dat te denken. Op de site van Selvedge daarentegen staat korte maar goede informatie.

Ik krijg het gevoel dat het artikel in HzG is overgenomen uit Selvedge en is versimpeld. Misschien heb ik het mis.

Links:

Selvedge: https://www.selvedge.org/

Handwerken zonder Grenzen: https://www.handwerkenzondergrenzen.nl/

Rondom Textiel: https://www.rondomtextiel.nl/boek1.html

Bisa Butler via Claire Oliver Gallery: https://www.claireoliver.com/artists/bisa-butler/

8. Het begin van mijn liefde voor textiel

‘Hoe komt het toch dat jij zo geïnteresseerd bent in textiel?’ Die vraag werd me laatst gesteld. Het simpel antwoord is: door mijn moeder en tante Geertje.

Ik ben geboren in 1958 in een traditioneel gezin. Mijn vader werkte en verdiende het geld, mijn moeder was huisvrouw, en dat werd toen niet als werk gezien. Er waren drie zonen, ik ben de jongste. We waren niet arm, maar zeker ook niet rijk. Er werd zuinig geleefd. Mijn vader droeg pakken voor zijn werk. Mijn moeder maakte al haar eigen kleren zelf. Ik droeg vaak kleding die zij had  gemaakt.

Een feestshirt gemaakt door mijn moeder. Gemaakt van katoenen streepstof in wit, groen, geel en rood. Gefotografeerd door een beroepsfotograaf die bij ons thuis kwam.
Helaas is de foto beschadigd maar hier draag ik dat feestshirt op een familiefeest. Mijn moeder uiteraard gekleed in een zelf gemaakt pakje. Ik was denk ik een jaar of 6 en mijn moeder 46.

Als jonge jongen keek ik met bewondering naar haar vaardige handen. Ze kon veel: truien breien, broeken en shirts naaien, pannenlappen haken en zelfs de voorluifel van de caravan dichtmaken door er banen stof en ritsen in te zetten. Ik vond het leuk haar te helpen met wol opwinden. Een oude trui werd uitgehaald, de wol gewassen en in een streng te drogen gehangen. Zo’n streng hield ik met twee handen op en dan wikkelde zij er een bol van.  

Stof kocht mijn moeder op de markt in Zutphen. Daar had ze haar vaste kramen: hier badstof voor een badjas en daar bij een andere kraam corduroy voor een hip safari pak. Een rok in warme winterstof of een jurk van katoen. Ribcord voor stevige broeken in de winter en lichte stof voor broeken voor de zomer. Ze maakte vakantiekleren voor ons; die van haarzelf waren het laatst aan de beurt. Vaak werkte ze dan door tot laat in de nacht voor we de volgende ochtend weggingen. Opofferen zou ik  het nu noemen en jezelf op de laatste plaats zetten. Het heeft ook iets droevigs nu ik er aan terug denk, want mijn moeder had de capaciteiten om meer te leren.

Mensen die met textiel werken, kijken niet alleen met hun ogen maar ook met hun handen. De vingers van mijn moeder voelden die verschillende stoffen op de markt. Soms ging ik met haar mee en zag ik al die stoffen in de kramen op de markt van Zutphen. Ergens moet daar iets gebeurd zijn: ik werd geraakt, misschien door alle kleuren, dessins, texturen en structuren. Die marktkramen kan ik nog altijd voor me zien en de stoffen zijn bijna opnieuw voelbaar.

Als er iets bijzonders gemaakt moest worden, ging mijn moeder naar de chique stoffenhandel Voerknecht in de Turfstraat. Dat was een deftige winkel met wanden vol prachtige rollen stof en dames in jasschorten die achter houten kniptafels stonden en hielpen met keuzes maken. Die grote winkel en de geur die er hing, imponeerden mij. Het was er schoon en het rook naar nieuwe stoffen. En dan die verkoopsters die met een halve- meter-stok de stoffen maten en dan doorknipten! Ik heb het hele internet afgezocht voor een foto van die winkel maar helaas niks gevonden.

Patronen haalde mijn moeder uit de zelfmaakmodetijdschriften Marion en Knip. Later had ze een abonnement op de Burda, dat Duitse tijdschrift met goede kledingstukken en heldere patronen. Ze nam die knippatronen over met een ‘raderwieltje’ op patroonpapier. Het verbaasde me altijd dat ze de goede lijnen kon vinden om zo het patroon er uit te krijgen. Zelf heb ik nu een aantal Japanse patronenboeken van herenkleding en ik merk dat het niet altijd eenvoudig is om alle patroondelen er goed uit te krijgen.

Patroon Japans herenkledingboek

Ik ben nooit achter de naaimachine gekropen onder leiding van mijn moeder. Waarom weet ik niet. Er is iets geweest met een blauw India-sprei gekocht bij de Xenos. Daar zou een ochtendjas van gemaakt worden. Die is wel geknipt maar nooit in elkaar gezet. Ik denk dat ik veel van mijn moeder had kunnen leren hoewel haar preciesheid het tegenovergesteld was van mijn kunnen.

Het meeste wat mijn moeder maakte, was praktisch van aard; heel af en toe liet ze haar fantasie de vrije loop. Die inspiratie hiervoor kwam door handwerkcursussen, via het tijdschrift Ariadne en door aanschaf, omstreeks 1975, van de cursus: ‘Het Komplete Handwerken’ in de onderhand beroemde rode mappen. Die mappen staan bij mij in de boekenkast en de inhoud gebruik ik vaak voor mijn lessen.

Onmisbaar en vol goede informatie: Het Komplete Handwerken van Henriëtte Beukers

Af en toe kwam mijn tante Geertje op bezoek. Zij was de zus van mijn vader. Ze naaide en verstelde kleding bij een predikantengezin in de buurt van Meppel waar ze woonde en ze gaf naailes aan de eerste lichting Marokkaanse vrouwen bij haar thuis. Het handwerken zat haar in het bloed.  Ze hield er zo van dat ze altijd wat bij zich had om aan te werken. Een groot patchwork sprei of een tafellaken met doorstopwerk. Ze leerde me met sisaltouw een macramé plantenhanger te maken om een weckpot heen. Trots hing ik die voor het raam.

Breien leerde ik rond mijn 19de toen breien ineens hip was. Ik zat toen op de sociaal-pedagogische opleiding de Jelburg in Baarn en tijdens de lessen breiden we aan truien, dassen en mutsen. De docenten accepteerden dat; naast de stencils van sociologie – boeken hadden we niet in die tijd – lagen de meest ingewikkelde breipatronen. We hadden veel creatieve vakken, naast handvaardigheid ook muziek en drama. Mijn eerst trui breide ik met bruine wol van de Hema, een V-hals met ribbels tussen tricotsteken. In ons gezin werd daar raar tegenaan gekeken. Mijn vader vond het maar niets dat ik van ‘meisjesdingen’ hield. Later leerde ik in het geheim haken van mijn moeder, maar dat was het niet voor mij.

Om me voor te bereiden op de studie modevormgeving aan de kunstacademie in Arnhem besloot ik naailes te nemen. Modeontwerper wilde ik worden. Ik woonde samen met Bram die binnenhuisarchitectuur had gestudeerd en die me stimuleerde om naar de avondschool te gaan. Als voorbereiding ging ik elke dinsdagavond naar Gorssel waar ik tussen dames die het alleen maar hadden over goedkope lapjes de eerste steken zette. Uiteindelijk kwam ik thuis met een groen overhemd dat ik nooit heb gedragen.

Toelating voor de academie deed ik op een zaterdag in mei 1984. Het was de tijd van de lappenmode van Japanse modeontwerpers als Comme des Garçons en Yamamoto. Ik ging er heen in een roze overhemd en een khaki-kleurige broek. Ik zag er de meest exotische geklede jonge mensen in de ‘lappenlook’; die deden allemaal een poging om aangenomen te worden.  We werden aan het werk gezet, moesten een collectie piratenkleding maken en een serie tekeningen waarbij je van het ene ontwerp naar het andere moest gaan. In die tijd had ik ook modeltekenles, maar van ontwerpen wist ik niets. Mijn geluk was wel dat ik niet bang was en vol enthousiasme begon te schilderen. De piratenkleding kwam niet verder dan iets met strepen.

Foto uit Mode in het juiste perspectief, uitgeverij Librero

Na het bekijken van mijn map modeltekeningen vroeg docent Loukie von Freyburg me waar mijn ontwerpen waren. ‘Die zitten in mijn hoofd,’ zei ik. ‘En ik wil de studie doen om ze er uit te krijgen. Die kans wil ik graag pakken want als ik 40 ben doe ik het niet meer en dan heb ik spijt dat ik het niet heb geprobeerd. Jullie moeten me daarbij helpen.’ Later hoorde ik dat ze me door die opmerkingen wel moesten aannemen omdat er zo’n sterke motivatie achter zat.

Op de kunstacademie kwam mijn textielliefde tot bloei. Kleding ontwerpen vond ik lastig maar experimenten met textiel daarentegen geweldig. In mijn eindcollectie ‘Heroes’ zaten dan ook veel textiele technieken zoals borduren en zijde-schilderen. Ook kwam de macramé-techniek van tante Geertje in de eindcollectie terug in een herenjasje door vriendin Birgitta geknoopt. Tante Geertje heeft ook nog een generaalsjas voor die collectie in elkaar gehaakt en van borduursels voorzien. Met haar enthousiasme voor alles wat textiel was, heeft ze me aangestoken.

1989 Eindollectie Heroes, Jagende mottorijder in tweed, leer, macramé en borduursels
1989 Eindollectie Heroes, Arme generaal in oude wollen deken, panden aan elkaar gehaakt en vol borduursels. Pak van geverfde PLO shalws met gouden knoopjes een kwastjes.

Vorig voorjaar deed ik mee aan de uitdaging Stich Challenge en maakte ik een ode aan mijn moeder. Na de lagere school moest ze thuis blijven en het huishouden doen voor haar zieke moeder. Zo was dat in die tijd en daar klaagde je niet over. Dat ze diëtiste in een ziekenhuis had willen worden, heeft ze me verteld. En ook dat ze het vreselijk vond dat ze de schoenen moest dragen van haar oudere broers in plaats van leuke meisjesschoenen. Over haar jongensschoenen op de foto borduurde ik meisjesschoenen zoals haar vriendinnen droegen. De stoffen die ik gebruikte, waren haar zakdoekjes, shawls en handschoenen die ik had meegenomen na haar overlijden.

Dankzij haar en tante Geertje heeft mijn liefde voor textiel zich ontwikkeld tot op de dag van vandaag.