33. Een kasteel vol bloemen

Maanden heb ik niet geschreven, maar ik ben wel veel onderwerpen voor mijn blog tegengekomen. Door onverwacht drukke werkzaamheden had ik geen tijd om te schrijven. Gelukkig zijn alle foto’s opgeslagen in Google Photo en kan ik de komende weken en maanden al die artikelen schrijven die bij de foto’s horen; dat doe ik van voor naar achteren in dit geval.

Op onze laatste vakantiedag bezochten we op een zonnige zondagmiddag Kasteel d’Ursel in Hingene, vlak bij Antwerpen. Daar is tot en met 9 oktober de tentoonstelling ‘Print & Paint, 350 jaar bloemen op katoen’ te zien. Op de Instagrampagina van Jacco Hooikammer (textielconservator bij het Open Luchtmuseum) had ik een serie foto’s gezien van de tentoonstelling. Ik werd er erg nieuwsgierig door.

Kasteel d’Ursel is een klein, geel snoeptaartje van een kasteel, omringd door een slotgracht. Een echt sprookjeskasteel.  Tot 1973 werd het bewoond door de hertog van Ursel en zijn familie. Het was hun buitenverblijf naast hun hoofdresidentie in Brussel. Na een leegstand van bijna twintig jaar kocht de provincie Antwerpen het in 1994 en is het kasteel in oude glorie hersteld en zijn er tentoonstellingen te zien.

Sitsen zijn katoenen stoffen die sinds de 16de eeuw werden ingevoerd vanuit India. Handbeschilderd of bedrukt met exotische planten en bloemen; ik heb er een zwak voor. Ze werden gebruikt als kledingstoffen maar vonden ook hun weg in de interieurs van rijke inwoners van Europa. In hun huizen waren spreien, tafelkleden, meubelstoffen, gordijnen en wandbespanningen van sits te vinden. Natuurlijk moet hier vermeld worden dat kolonialisme en onderdrukking in de geschiedenis van de sits een grote rol speelt. De VOC heeft hier zeker aan bijgedragen. Je moest erg rijk zijn om zulke stoffen te kunnen kopen van de Europese kooplui die hun handel aanschaften in India voor een zo goedkoop mogelijke prijs. Dat dat geen eerlijke zaken waren, moge duidelijk zijn.

Kasteel d’Ursel is het enige kasteel in Europa waar vijftien kamers bespannen waren met sitsen. Die zijn nu voor een deel in ere hersteld. Je loopt van kamer naar kamer; ik moest af en toe zuchten om zoveel schoonheid. Naast historische sitsen is er ook werk te zien van hedendaagse kunstenaars en ontwerpers.

Jaren geleden volgde ik kostuumcursussen bij Jacoba de Jonge in Amersfoort. Zij had een grote collectie kleding, gemaakt van sits. Die rokken en jakken hingen aan een prachtige antieke kast. Wij, de cursisten, smulden van al dat moois. Haar bijna complete verzameling heeft ze geschonken aan het ModeMuseum (MoMu) in Antwerpen. In een van de eerste kamers staat een handbedrukt jak en rok uit de 18de eeuw die wellicht uit haar collectie komt.

De sitsen in een volgende kamer van het kasteel waren niet meer te restaureren. Daarvoor in de plaats is er ‘toile de Jouy’ te zien. Dat zijn bedrukte katoenen weefsels die werden vervaardigd in de ‘manufacture d’Oberkampf’ van 1759 tot 1815 in Jouy-en-Josas bij Parijs. De stoffen zijn bedrukt met romantische taferelen van herders en herderinnetjes, idyllische waterputten en heren op vrijersvoeten.

Net voor de vakantie maakte ik een zomershirt van een oude, dunne katoenen ‘toile de Jouy’ die ik kocht op de brocante-markt op het Amstelveld.

In de kamer was een bijzondere herdruk (origineel uit 1783) te bewonderen waarop nu eens niet de romantiek te zien was, maar in beeld alle productiestadia van de bedrukte katoen werden getoond. Erg verrassend!

Daarnaast waren er hedendaagse interpretaties te zien. Onder andere de ‘Londen Toile’ van Timorous Beasties met taferelen uit de stad en niet van het platteland. Zelf heb ik de ‘Glasgow Toile’ gebruikt voor kussenhoezen. Op deze toile zijn onder andere twee flats te zien waar vluchtelingen in woonden. Deze werden regelmatig aangevallen door hooligans. Hier geen romantisch verhaal maar de harde realiteit.

Bij ‘The Dawn of the Empire’ voegde Richard Saja borduursels toe aan een lichtblauwe toile.

Achter het behang in het kleine ‘cabinet de toilette’ kwam na 150 jaar een laat 18de-eeuws bedrukt katoen tevoorschijn. Heel erg verkleurd, maar het moet een schoonheid in rode, roze en paarse tinten zijn geweest. Nu vertelt het ons een verhaal van lang geleden waarbij de eigenaren kozen voor kleine motieven in plaats van heel grote.

In het verleden was het tijdens de winter vast erg koud in het kasteel. De onderrok van gebloemd, rood katoen gevuld met dons zal goed van pas zijn gekomen. Dit exemplaar komt uit Engeland (1875-1885) maar het is gedragen in Nederland.

Heel anders dan de donsjassen die je de komende winter nog steeds zult zien in het straatbeeld. Misschien een tip om van zo’n jas een rok te maken als de verwarming de komende winter een aantal graden lager moet in verband met hoge stookkosten.

Doordat het kasteel een lange tijd niet bewoond is geweest, trad er verval in. Ramen sloten niet meer, daglicht verkleurde alle stoffen, vocht en schimmel kwamen  op bezoek. Het werd een drama tot in 1994 de Provincie Antwerpen eigenaar werd. Een restauratieplan werd ontwikkeld. Lang niet alle sits kon gered worden. In de tentoonstelling liggen wat sitsen in zeer slechte staat. Voor het bedrukken van de stof werd een beitsmiddel gebruikt dat veel ijzerzouten bevatte. Dat ijzer begint te roesten en tast de stof aan. IJzervraat heet dat; het heeft zijn werk gedaan en op den duur zal de gehele stof verdwijnen.

Treurig, maar gelukkig is er een digitale print gemaakt in de frisse, originele kleuren.

Een kamerjas voor heren oftewel een  ‘Japonse Rok’ van sits (1775-1800) mocht natuurlijk niet ontbreken in de tentoonstelling. Deze jassen droegen rijke mannen als ze thuis hun formele pak uittrokken. Dat formele pak zat absoluut niet lekker door de snit die toen in de mode was. De achterpanden waren nauwer dan de voorpanden en de mouwen waren er ook nog naar achteren ingezet. De schouders werden daardoor naar achter getrokken en zo moesten de heren in een behoorlijk onnatuurlijke houding staan.

Het moet een verrukking zijn geweest om thuis zo’n ruime jas te dragen.

De zogenaamde palempore die aan het einde van de tentoonstelling te zien is, werd tussen 1720 en 1750 met de hand beschilderd in India. Gemaakt voor de westerse markt en bedoeld als sprei of wandbespanning. Het motief is een levensboom en bestaat uit Indische, Perzische, Turkse en Chinese elementen.

Ik verbaas me er altijd over dat dit soort stukken er nog zo goed uitzien.

Naast al die historische stukken en informatie (de mooie catalogus is bij de entreeprijs inbegrepen) werd ik ook getroffen door het werk van hedendaagse kunstenaars en modeontwerpers.

Op de foto ‘The Dream’ (2020) zit kunstenaar Cecilia Paredes voorovergebogen in een wereld van sits. Een deel van haar rug is beschilderd door bodypainter Daniel ‘Zimpha’ Morena in exact dezelfde kleuren als de sits.

Pablo Piatti (1969) maakte de muurschildering ‘Frayed memories’ in een van de kamers op de eerste verdieping. Een heftige versie van sits die van de muur afdruipt in spetterende kleuren.

Als tegenhanger staat in dezelfde ruimte een door hem beschilderde cape van het Belgische modehuis Natan.

De prints op de jurken van Dirk van Saene schildert de modeontwerper eerst op doek op ware grootte. Daarna worden ze digitaal geprint en ontstaan er beeldschone jurken die perfect pasten in de tentoonstelling.

In de roze salon, omringd door roze Chinees behang vol exotische vogels, vlinder en planten kwamen de kledingstukken uit de herfst-winter collectie 2004-2005 van Dries van Noten (1958) helemaal goed uit.

Ik vond het een adembenemende kamer en ik ben er lang gebleven.

Een jurk als een droom, zo zag ik het werk ‘Excroissance’ (2006) van Emilie FaÏf. Gemaakt voor een etalage van de Franse modeontwerpster Isabel Marant. Boven de jurk torent een wolk waaruit planten en vogels komen.

Er is nog heel wat meer schoonheid te zien in deze prachtige, bloemrijke tentoonstelling dan ik hier heb beschreven. Ga er heen als je tijd hebt en je zult betoverd worden.