Ondertussen ben ik weer twee weken terug in Amsterdam na een heerlijke vakantie in Frankrijk.Veel meegemaakt en veel gezien, ook op textielgebied. Daar ga ik de komende weken over schrijven. Er is nu weinig tijd voor omdat ik de afgelopen tijd veel dagen gewerkt heb in het textieldepot van het Amsterdam Museum. Over twee weken gaat de tentoonstelling ‘Maison Amsterdam’ in de Nieuwe Kerk open en daarvoor moest en moet veel gebeuren.

Dat er bij het maken van een modetentoonstelling heel wat werk komt kijken, was me bekend, maar dat het zo’n enorme klus is, heeft me toch verbaasd.

Kleding moet op poppen of torso’s worden gezet. Nu past een jurk uit de 18de eeuw niet direct op een torso uit de 21ste. Vrouwen droegen toen een korset en zo’n keurslijf gaf een heel ander silhouet. Taille en boezem kregen er een specifiek accent door. Omdat vrouwen uit die tijd dus een ander figuur hadden dan vrouwen van nu zijn er aanpassingen nodig op de pop of de torso. Zo moet de torso op sommige plaatsen worden opgevuld en op andere plaatsen moet juist wat worden afgesneden. Bovendien lieten rijke dames hun kleding op maat maken; ze waren vaak kleiner, hun middel was dunner, hun hals soms smaller. Aan een jurk kun je soms ook zien dat de draagster een wat meer dan gemiddelde derrière had. (Kleding die in musea wordt bewaard, komt vooral uit de garderobekasten van de rijken. Zij konden het zich veroorloven om dure en duurzame stof te kopen.)

Het opvullen gebeurt met laagjes fiberfill die op een katoenen hoes van de torso worden genaaid. Als alles klopt, gaat er een zijden hoes overheen die met overhandse steken op de torso wordt genaaid.

Ik leerde wat een ‘monoboezem’ is (de borsten vormen één rond geheel) en paste dat toe bij een jurk uit de 19de eeuw.

Vaak is er ook nog een onderrok nodig of meerdere om het juiste silhouet te krijgen en moeten er armen aan de torso worden genaaid om de mouwen mooi uit te laten komen.

Dan pas gaat de jurk eroverheen en ben je anderhalve dag verder.

De tentoonstelling in de Nieuwe Kerk duurt zes maanden. Ook daarmee moet rekening worden gehouden bij de opstelling. Sommige kledingstukken zijn bijvoorbeeld zo zwaar dat ze niet zo’n lange tijd op een model mogen worden getoond, maar moeten worden gewisseld.

Ik geniet erg van mijn werk, leer veel en heb ’s avonds heel wat te vertellen en te laten zien. Het gebeurt niet elke dag dat ik een hals van een blauwe jurk van Pierre Cardin vastnaai en dat ik erachter kom dat de cirkel erop een buigzaam slangetje is.

Toen ik een Nationale Feestrok uit 1946 op een torso zette, kreeg ik het gevoel dat ik een zeer persoonlijke oorlogsgeschiedenis van een vrouw in mijn handen had.


Dat Frank Govers ook andere kleding heeft gemaakt dan de opzichtige glitterjurken waarmee hij bekend is geworden, blijkt uit de bloemenjurk van eenvoudig katoen.

De stof van het groene, wollen pak van Dick Holthaus is zwaar en zal voor de draagster heel warm zijn geweest.

Bij de outfit van Mac & Maggie zaten twee glimmende ceintuurtjes. Even waande ik me in Studio 54 in New York en zag ik haar dansen op discomuziek.

Ik stelde me voor dat de strohoed uit de jaren twintig werd gedragen door een lady op een tea party in de tuin van een grachtenpand in Amsterdam waar een paar eeuwen daarvoor een man liep in een bruin zijden pak.

Kleding vertelt verhalen.

Door er zo dichtbij te komen, een robe voorzichtig vast te houden, de binnenkant van een mantel te bekijken, te zien hoe plooien en zomen lopen, labels te lezen, sporen te zien van verstelwerk, de achterkant van borduurwerk te inspecteren, groeit mijn kennis over kleding en historie enorm.

Die informatie gebruik ik zeker bij de rondleidingen die ik het komend half jaar ga geven.

Volgende week wordt alles vervoerd naar de Nieuwe Kerk en gaat het inrichten beginnen. Nu staan er grijze blokken in het depot met daaronder spectaculaire jurken en pakken. Nog even wachten en dan zijn ze in volle glorie te zien.
Welkom!