9. Zelf maken & Reacties

Ik begon dit textielblog met een hoofd vol onderwerpen waarover ik wou schrijven. Op de lijst stond ook eigen werk; ik heb plastic boxen vol wol en lappen bij de vleet om wat van te maken. Over huishoudtextiel nog maar niet te spreken; als we in Frankrijk zijn geweest is de auto volgepakt  met zakken damasten tafellakens, servetten, zakdoeken, linnen lakens, theedoeken, noem maar op. Ik maak dus vaak iets met die textielschatten.

Voor mezelf kleding maken deed ik zelden. Het kwam er altijd anders uit te zien dan ik in mijn hoofd had. Toch verlangde ik er soms naar en het afgelopen voorjaar kwam het verlangen uit.

Tijdens de eerste lockdown maakte ik een serie zomershirts met korte mouwen. Het patroon ‘The All State’ kocht ik via de site van Merchant & Mills. Het bleek een topper in onze garderobe te worden: een ruim shirt geïnspireerd op Amerikaanse shirts uit de jaren 50.  Het patroon is perfect, zoals alle patronen van dit Engelse bedrijf en de stap voor stap beschrijving is erg duidelijk. Via Etsy kocht ik stof uit Japan en India; op de markt vond ik ook stoffen die ik gebruikte.

Ik had er veel plezier in. Als je een aantal keren eenzelfde kledingstuk maakt, krijg je er meer handigheid in en verander je het soms ook wat. Negen shirts gingen in de vakantietas en we hebben ze, omdat we allebei ongeveer dezelfde maat hebben, met veel plezier gedragen.

Dunne stof, even door een sopje halen, uitspoelen en laten drogen in de zon. De rest van de kleding in onze tassen hebben we bijna niet aangehad. Wat is dat toch dat je altijd te veel kleren meeneemt op vakantie?

Daarnaast kocht ik het patroon van de Sorrento Bucket Hat van Elbe Textiles en maakte er vier in verschillende stoffen. Die gingen wel mee, maar het was veel te warm om ze te dragen. Wel een heel goed patroon, makkelijk en heel leuk om te maken.

Buckethat in linnen en geverfd met indigo
Buckethat in Toile de Jouy

Er liggen nu nog wat lappen op de plank voor shirts met lange mouwen, een kort jasje en broeken. Dat laatste vind ik lastig: hoe zet je ook al weer een rits in? Moet ik toch eens goed gaan uitzoeken. Eerst maar drukknopen zetten op dat wollen jasje dat daar al maanden op wacht.

In bericht 4 liet ik zien dat ik was begonnen een sprei te maken van de stoffen die ik van onze vriendin Tonny Hollanders heb geërfd. Al die repen stof heb ik aan elkaar gezet en sinds gisteren ligt de Tonny-sprei op ons bed.

Al met al was het veel werk om die lapjeslap te maken. Om de sprei te voeren koos ik een oud linnen laken dat ik afgelopen zomer bij de Emmaüs vond voor vijf euro. Het zag er wat bruinig uit en voelde stug. Na een wasbeurt bleek er onder die niet zo heel fraaie lap een zachte naturel linnen schoonheid te zitten.

Nu  ligt de sprei op ons bed en genieten we van al die stoffen en kleuren die Tonny zo graag droeg. Ik weet zeker dat ze het prachtig zou hebben gevonden.

Na de sprei is er een shawl waarvan de 550 steken nog afgekant moeten worden. Wel wat laat nu de lente in aantocht is, maar van shawls heb je nooit genoeg en wie weet heeft ‘aprilletje zoet nog wel een witte hoed’.

Patroon Koigu Linen Stitch Scarf in 5 verschillende kleuren Koigu Painter’s Palette Premium Merino (KPPPM)

Op mijn vorige berichten zijn er persoonlijke reacties gekomen. Dat vind ik geweldig die waardering, soms raakt het me, soms vertelt het een verhaal van de lezer of word ik er zelf wijzer van. Zo kreeg ik contact met Joke (zus van goede vriendin Anne) die een expert is in kantklossen. Als het weer kan, ga  ik zeker op haar uitnodiging in om bij haar op bezoek te komen en over haar ervaringen met kantklossen te horen.

Van Joke kreeg ik een kleine les kant onderscheiden. Ze schreef in een mail het volgende:

Er zijn twee manieren om kant te maken:  kloskant en naaldkant. Bij naaldkant zie je meteen dat er een soort festonneersteek is gebruikt om vlakjes op te vullen. (Foto 5 en 6 uitvergroten.) Beroemd is de Venetiaanse naaldkant,  die ook in reliëf werd gemaakt.

Foto 5
Foto 6

Bij de kloskant heb je twee technieken.

Kant met doorlopende draden:  je begint met 40 of 300 paren en alles maak je met die draden, van boven naar beneden. (Zie foto 7)

Foto 7

Kant in delen: hierbij worden smalle bandjes geklost, die in zigzag- of spiraal- of bloemvorm een vlak bedekken. Eventueel wordt daarna nog een opvulling voor de tussenruimte geklost. (Zie foto 10 links bovenaan.)

Foto 10

De namen van de kanten worden bepaald door de ‘grond’: de opvulling van de tussenruimte. Valencienne,  Mechels, Binche.

Joke schreef erbij dat ze niet van alles zeker is, omdat ze de achterkant niet goed kan zien en dat de foto niet goed uitvergroot kan worden. Toch vermeldde ze bij een paar kanten het woord ‘zeker’, dus die staan hieronder.

Foto 8 is een Binche, geklost in Brugge ca 1900.

Foto 8

Foto 9  is zeker een Mechelse kant. Doorlopende draden, Mechelse grond, dikke draad om de contour.  Erg arbeidsintensief en ambachtelijk de top.

Foto 9

De vroege kantklossters waren creatief – de namen zijn pas in de 19de eeuw bedacht – dus veel kanten passen niet in de namenhokjes. Ook zijn er kanten, die in de 17de eeuw werden geklost maar later niet meer, omdat het te arbeidsintensief was én omdat de mode veranderde. Die techniek is later weer opgepakt, bijvoorbeeld bij oude Binche (1700)  en Brugse Binche (1900). Allemaal behoorlijk ingewikkeld! Voor mij is Joke de KantKoningin.

In mijn vorige bericht schreef ik over de stoffenwinkel Voerknecht in Zutphen. Op Internet waren twee schokkende foto’s uit 1942 te zien van teksten die NSB-ers op de ramen hadden gekalkt.

Zou het Stedelijk Museum in Zutphen foto’s hebben van de stoffenwinkel, vroeg ik me af. Ik stuurde een mail en kreeg van collectiebeheerder Marieke de Jongh direct antwoord. Ze schreef dat er in het archief foto’s waren en dat ze die voor mij wel wilde opzoeken. Geweldig natuurlijk! Ik maakte een lijst van foto’s die ik graag zou willen zien en daar is ze nu naar op zoek. Ook nodigde ze me uit om hun textielcollectie eens een keer te komen bekijken. Hoe leuk dit alles!

8. Het begin van mijn liefde voor textiel

‘Hoe komt het toch dat jij zo geïnteresseerd bent in textiel?’ Die vraag werd me laatst gesteld. Het simpel antwoord is: door mijn moeder en tante Geertje.

Ik ben geboren in 1958 in een traditioneel gezin. Mijn vader werkte en verdiende het geld, mijn moeder was huisvrouw, en dat werd toen niet als werk gezien. Er waren drie zonen, ik ben de jongste. We waren niet arm, maar zeker ook niet rijk. Er werd zuinig geleefd. Mijn vader droeg pakken voor zijn werk. Mijn moeder maakte al haar eigen kleren zelf. Ik droeg vaak kleding die zij had  gemaakt.

Een feestshirt gemaakt door mijn moeder. Gemaakt van katoenen streepstof in wit, groen, geel en rood. Gefotografeerd door een beroepsfotograaf die bij ons thuis kwam.
Helaas is de foto beschadigd maar hier draag ik dat feestshirt op een familiefeest. Mijn moeder uiteraard gekleed in een zelf gemaakt pakje. Ik was denk ik een jaar of 6 en mijn moeder 46.

Als jonge jongen keek ik met bewondering naar haar vaardige handen. Ze kon veel: truien breien, broeken en shirts naaien, pannenlappen haken en zelfs de voorluifel van de caravan dichtmaken door er banen stof en ritsen in te zetten. Ik vond het leuk haar te helpen met wol opwinden. Een oude trui werd uitgehaald, de wol gewassen en in een streng te drogen gehangen. Zo’n streng hield ik met twee handen op en dan wikkelde zij er een bol van.  

Stof kocht mijn moeder op de markt in Zutphen. Daar had ze haar vaste kramen: hier badstof voor een badjas en daar bij een andere kraam corduroy voor een hip safari pak. Een rok in warme winterstof of een jurk van katoen. Ribcord voor stevige broeken in de winter en lichte stof voor broeken voor de zomer. Ze maakte vakantiekleren voor ons; die van haarzelf waren het laatst aan de beurt. Vaak werkte ze dan door tot laat in de nacht voor we de volgende ochtend weggingen. Opofferen zou ik  het nu noemen en jezelf op de laatste plaats zetten. Het heeft ook iets droevigs nu ik er aan terug denk, want mijn moeder had de capaciteiten om meer te leren.

Mensen die met textiel werken, kijken niet alleen met hun ogen maar ook met hun handen. De vingers van mijn moeder voelden die verschillende stoffen op de markt. Soms ging ik met haar mee en zag ik al die stoffen in de kramen op de markt van Zutphen. Ergens moet daar iets gebeurd zijn: ik werd geraakt, misschien door alle kleuren, dessins, texturen en structuren. Die marktkramen kan ik nog altijd voor me zien en de stoffen zijn bijna opnieuw voelbaar.

Als er iets bijzonders gemaakt moest worden, ging mijn moeder naar de chique stoffenhandel Voerknecht in de Turfstraat. Dat was een deftige winkel met wanden vol prachtige rollen stof en dames in jasschorten die achter houten kniptafels stonden en hielpen met keuzes maken. Die grote winkel en de geur die er hing, imponeerden mij. Het was er schoon en het rook naar nieuwe stoffen. En dan die verkoopsters die met een halve- meter-stok de stoffen maten en dan doorknipten! Ik heb het hele internet afgezocht voor een foto van die winkel maar helaas niks gevonden.

Patronen haalde mijn moeder uit de zelfmaakmodetijdschriften Marion en Knip. Later had ze een abonnement op de Burda, dat Duitse tijdschrift met goede kledingstukken en heldere patronen. Ze nam die knippatronen over met een ‘raderwieltje’ op patroonpapier. Het verbaasde me altijd dat ze de goede lijnen kon vinden om zo het patroon er uit te krijgen. Zelf heb ik nu een aantal Japanse patronenboeken van herenkleding en ik merk dat het niet altijd eenvoudig is om alle patroondelen er goed uit te krijgen.

Patroon Japans herenkledingboek

Ik ben nooit achter de naaimachine gekropen onder leiding van mijn moeder. Waarom weet ik niet. Er is iets geweest met een blauw India-sprei gekocht bij de Xenos. Daar zou een ochtendjas van gemaakt worden. Die is wel geknipt maar nooit in elkaar gezet. Ik denk dat ik veel van mijn moeder had kunnen leren hoewel haar preciesheid het tegenovergesteld was van mijn kunnen.

Het meeste wat mijn moeder maakte, was praktisch van aard; heel af en toe liet ze haar fantasie de vrije loop. Die inspiratie hiervoor kwam door handwerkcursussen, via het tijdschrift Ariadne en door aanschaf, omstreeks 1975, van de cursus: ‘Het Komplete Handwerken’ in de onderhand beroemde rode mappen. Die mappen staan bij mij in de boekenkast en de inhoud gebruik ik vaak voor mijn lessen.

Onmisbaar en vol goede informatie: Het Komplete Handwerken van Henriëtte Beukers

Af en toe kwam mijn tante Geertje op bezoek. Zij was de zus van mijn vader. Ze naaide en verstelde kleding bij een predikantengezin in de buurt van Meppel waar ze woonde en ze gaf naailes aan de eerste lichting Marokkaanse vrouwen bij haar thuis. Het handwerken zat haar in het bloed.  Ze hield er zo van dat ze altijd wat bij zich had om aan te werken. Een groot patchwork sprei of een tafellaken met doorstopwerk. Ze leerde me met sisaltouw een macramé plantenhanger te maken om een weckpot heen. Trots hing ik die voor het raam.

Breien leerde ik rond mijn 19de toen breien ineens hip was. Ik zat toen op de sociaal-pedagogische opleiding de Jelburg in Baarn en tijdens de lessen breiden we aan truien, dassen en mutsen. De docenten accepteerden dat; naast de stencils van sociologie – boeken hadden we niet in die tijd – lagen de meest ingewikkelde breipatronen. We hadden veel creatieve vakken, naast handvaardigheid ook muziek en drama. Mijn eerst trui breide ik met bruine wol van de Hema, een V-hals met ribbels tussen tricotsteken. In ons gezin werd daar raar tegenaan gekeken. Mijn vader vond het maar niets dat ik van ‘meisjesdingen’ hield. Later leerde ik in het geheim haken van mijn moeder, maar dat was het niet voor mij.

Om me voor te bereiden op de studie modevormgeving aan de kunstacademie in Arnhem besloot ik naailes te nemen. Modeontwerper wilde ik worden. Ik woonde samen met Bram die binnenhuisarchitectuur had gestudeerd en die me stimuleerde om naar de avondschool te gaan. Als voorbereiding ging ik elke dinsdagavond naar Gorssel waar ik tussen dames die het alleen maar hadden over goedkope lapjes de eerste steken zette. Uiteindelijk kwam ik thuis met een groen overhemd dat ik nooit heb gedragen.

Toelating voor de academie deed ik op een zaterdag in mei 1984. Het was de tijd van de lappenmode van Japanse modeontwerpers als Comme des Garçons en Yamamoto. Ik ging er heen in een roze overhemd en een khaki-kleurige broek. Ik zag er de meest exotische geklede jonge mensen in de ‘lappenlook’; die deden allemaal een poging om aangenomen te worden.  We werden aan het werk gezet, moesten een collectie piratenkleding maken en een serie tekeningen waarbij je van het ene ontwerp naar het andere moest gaan. In die tijd had ik ook modeltekenles, maar van ontwerpen wist ik niets. Mijn geluk was wel dat ik niet bang was en vol enthousiasme begon te schilderen. De piratenkleding kwam niet verder dan iets met strepen.

Foto uit Mode in het juiste perspectief, uitgeverij Librero

Na het bekijken van mijn map modeltekeningen vroeg docent Loukie von Freyburg me waar mijn ontwerpen waren. ‘Die zitten in mijn hoofd,’ zei ik. ‘En ik wil de studie doen om ze er uit te krijgen. Die kans wil ik graag pakken want als ik 40 ben doe ik het niet meer en dan heb ik spijt dat ik het niet heb geprobeerd. Jullie moeten me daarbij helpen.’ Later hoorde ik dat ze me door die opmerkingen wel moesten aannemen omdat er zo’n sterke motivatie achter zat.

Op de kunstacademie kwam mijn textielliefde tot bloei. Kleding ontwerpen vond ik lastig maar experimenten met textiel daarentegen geweldig. In mijn eindcollectie ‘Heroes’ zaten dan ook veel textiele technieken zoals borduren en zijde-schilderen. Ook kwam de macramé-techniek van tante Geertje in de eindcollectie terug in een herenjasje door vriendin Birgitta geknoopt. Tante Geertje heeft ook nog een generaalsjas voor die collectie in elkaar gehaakt en van borduursels voorzien. Met haar enthousiasme voor alles wat textiel was, heeft ze me aangestoken.

1989 Eindollectie Heroes, Jagende mottorijder in tweed, leer, macramé en borduursels
1989 Eindollectie Heroes, Arme generaal in oude wollen deken, panden aan elkaar gehaakt en vol borduursels. Pak van geverfde PLO shalws met gouden knoopjes een kwastjes.

Vorig voorjaar deed ik mee aan de uitdaging Stich Challenge en maakte ik een ode aan mijn moeder. Na de lagere school moest ze thuis blijven en het huishouden doen voor haar zieke moeder. Zo was dat in die tijd en daar klaagde je niet over. Dat ze diëtiste in een ziekenhuis had willen worden, heeft ze me verteld. En ook dat ze het vreselijk vond dat ze de schoenen moest dragen van haar oudere broers in plaats van leuke meisjesschoenen. Over haar jongensschoenen op de foto borduurde ik meisjesschoenen zoals haar vriendinnen droegen. De stoffen die ik gebruikte, waren haar zakdoekjes, shawls en handschoenen die ik had meegenomen na haar overlijden.

Dankzij haar en tante Geertje heeft mijn liefde voor textiel zich ontwikkeld tot op de dag van vandaag.