In Amersfoort Vathorst staat het CCNL, het Collectie Centrum Nederland. Een enorm gebouw waar de collecties van het Nederlands Openluchtmuseum, Paleis Het Loo, het Rijksmuseum en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden beheerd.

In het kader van de minor wol van de Reinward academie (zie blog 140) gingen we er heen voor onderzoek naar objecten van wol en die met wol te maken hebben. In dit hypermoderne centrum worden meer dan een half miljoen objecten bewaard.





Van boerenkarren tot gouden ringen, van draaiorgels tot scheepsmodellen, van rekken vol schilderijen tot een stoomlocomobiel die Tarzan heet en die dorsmachines aandreef.

Er wordt gerestaureerd in grote ateliers, gefotografeerd in een grote, hoge fotostudio. Omdat de lift niet werkte, liepen we veel treden naar boven en beneden.
Jacco Hooikammer, conservator textiel van het Openluchtmusuem, ontving en begeleidde ons de hele dag met groot enthousiasme. Jacco – we kennen elkaar – is een man boordevol kennis van streekdracht. Je hoeft maar iets te vragen en er komt uit zijn mond een prachtig, wonderlijk of interessant verhaal.

In een ruimte vol ladenkasten waar scheepsmodellen op staan, ging de eerste lade open. Het Openluchtmuseum verzamelt naast streekdracht ook mode van ‘gewone mensen’ uit de vorige eeuw en uit de huidige tijd.

In de lade een papieren jurk uit de zestiger jaren. We dachten toen dat dit soort wegwerpkleding een goed idee was.

Vervolgens gingen andere lades open vol met Marker rijglijven, bont en fantasievol geborduurd in felle kleuren met wol of in gedekte kleuren met zijde.

Wat mij direct opviel, was dat bij een aantal dwars door de voering was geborduurd.


Dat betekent dat het rijglijf al in elkaar zat en dat er daarna werd geborduurd. De reden zou kunnen zijn dat je dan heel precies de plaatsing kan bepalen en dat je beter in spiegelbeeld kan werken.


Sommige binnenkanten zijn wonderschoon om te bekijken.


Natuurlijk werden rijglijven versteld; je moest er zuinig op zijn zodat ze lang meekonden. Op versleten plekken werden lapjes genaaid.

Als het bandje, oftewel ‘koor’, was versleten, werd er een nieuw bandje tegenaan genaaid, desnoods in een andere kleur. En ja, onder de armen sleet het sneller dan aan de voorkant.

De rijglijven werden op hoogtijdagen gedragen. Op de achterkant zijn vijf of zeven rozen geborduurd.

Op de zondag na de ondertrouw droeg de toekomstige bruid het rijglijf met de zeven rozen. Zo wist iedereen in de kerk dat er binnenkort een trouwerij was.


Aan de rode doorstiksels kun je zien dat de draagster in de rouw is; draag je de witte doorstiksels, dan ben je uit de rouw.




Wat ook opviel waren de geborduurde motieven van huisjes, bloemen in een vaas en de kerk met het kruis op dak. De maakster heeft vast veel plezier gehad om met al die felle kleuren garens en haar fantasie het rijglijf te borduren. Prachtig vind ik ze!

Zwarte mofjes, ook wel mitaines genoemd, was het volgende onderdeel dat we bekeken.

Gebreid van zwarte wol en vaak in een ‘kantmotief’. De naam ‘sajet’ kwam weer voorbij. Op het blog Zeeuwse visserstruien las ik een mooi artikel over sajet.
In een lade lagen vier babyjakjes.


Een met wit Zaans stikwerk en open naaiwerk, twee gemaakt van sits en een uit Hindeloopen gemaakt van 18de-eeuws blauw zijden damast. Hoe bijzonder moet het zijn geweest om je pasgeboren baby in dit beeldschone jakje te showen aan de familie1

Vaak werden ze gemaakt van resten stof overgebleven van kleding voor volwassenen.

Een doos met 19de-eeuwse houten breischedes ging open. Een breischede is een hulpmiddel om met vier of vijf breipennen zonder knop sokken te breien. Zo’n breischede met een werknaald stopte je in de band van een rok of schort. Dan hoefde je die niet meer vast te houden en zo kon je sneller breien.

Soms is dat hulpmiddel een eenvoudige koker van hout of lijkt het op een deurhendel.


Er zijn er ook met schitterend houtsnijwerk, zoals die uit 1891 met de afbeelding van een hond.

Na de lunch ging de deur naar het grote ‘hangdepot’ open. We werden verwelkomd door twee lagen hangende kleding van streekdracht, mode en werkkleding.

Zelf ben ik dol op ‘sits’. (Zie blog 33 als je weten wilt wat sits is)




Het Openluchtmuseum heeft een prachtige collectie ‘sitsen’ kledingstukken.

Van jakken, rokken en japonnen tot capejes in allerlei kleuren.




Allemaal beschilderd met exotische bloemen, vogels en vlinders. Dat het een dure stof was, zie je bij een jak waarvan alleen dat deel van sits was gemaakt dat zichtbaar was als je het droeg.

Het deel van het kledingstuk dat je toch niet zag, hoefde niet van sits; dat werd gemaakt van een goedkopere stof. Zuinigheid geeft soms bijzondere kledingstukken.


Wat mij opviel, waren al die verschillende gekleurde bandjes die aan mouwen, halzen en voorpanden werden gezet.


De drang van de mens om zich te versieren is hier duidelijk te zien.



Welke bedrijven produceerden al die bandjes, vroeg ik me af. Sommige kun je ook tegenkomen in dracht uit landen als Slowakije en Hongarije. Zijn ze geëxporteerd naar Nederland of meegenomen van reizen? Misschien toch eens een onderzoek doen naar de verhalen achter de bandjes. Of weet een lezer meer?


Vier schitterende jakken in wollen gebloemde Norwich damast kwamen tevoorschijn.

Ook hier weer wat bijzonders: rode met de hand gefestonneerde knoopsgaten. Je vraagt je af: waarom rood? Waarom niet in de kleur van het jak zelf?

Ook toen waren er natuurlijk makers die iets bijzonders wilden maken. Of koos de koper voor die opvallende kleur? Ook hier weer vragen: textiel vertelt veel verhalen die nog uitgezocht moeten worden.


En dan zijn er strepen, heel veel verschillende schitterende strepen in allerlei kleuren.




Voor rokken en jakken.

Mooi vind ik altijd de staphorster wollen vijfschaft stof (5-schachts satijnbinding) waar rokken en jakken van worden gemaakt. Jacco vertelde dat je aan de stof kon zien hoe rijk je was.

Als het uit twee kleuren bestond had je twee paarden en bij drie vijf. De stille taal van textiel die iedereen in Staphorst kende.

Op een serie Zeeuwse wollen onderrokken was felgekleurd machinaal borduurwerk aangebracht. Je zou kunnen denken dat het onzin was om een onderrok te versieren.

Niemand ziet dat toch, er ging een mooie wollen rok overheen! Maar als je ging zitten, werd die rok omhoog getrokken; je ging niet zomaar op je mooie goed zitten. En dan werd de versierde onderrok zichtbaar.


Omdat het Openluchtmuseum kleding verzamelt van de ‘gewone Nederlander’ hangt er verrassend genoeg ook bedrijfskleding van onder andere V&D en PTT.

Wat was het een groot TextielFeest daar in het CCNL! Ik heb er enorm genoten. Dank aan Jacco, Mila, Hilde, Leonie en de studenten Desley, Evelien, Annelene en Bo voor een onvergetelijke dag.







Geef een reactie op enthusiasticallytyphoon94a4cd306c Reactie annuleren