9. Brief aan drie lezers

Lieve Henriette, Jan-Herman en Folly,

Wat een verrassing was het om van jullie een aantal Spaanse danskaarten te krijgen. Een prachtige aanvulling op mijn verzameling!

Allereerst stuurde Henriette mij twee schitterende exemplaren waarbij de danseres met de witte kanten mantilla mij direct ‘olé’ liet uitroepen en me verleidde met haar ogen. Zo’n mantilla is overigens ook weer een bijzonder kledingstuk. Het is een traditionele, Spaanse hoofdsluier van wit of zwart kant, die over de peineta (kam) wordt gedrapeerd en vastgezet met spelden.

Op deze video is te zien hoe een mantilla wordt geplaatst.

Van Jan-Herman kreeg ik een kaart die door Ineke en Liesbeth vanuit Barcelona naar hem en Toon is gestuurd. Dat is nog al wat om zo’n persoonlijke kaart te sturen en te krijgen. De foto is een beetje verkleurd door de tijd, maar verkleuren doen we allemaal in de loop der jaren.

Folly stuurde me twee schitterende kaarten waarbij de danseressen witte jurken dragen. Tot mijn grote vreugde zat er een kaart bij van een danspaar dat ik al had, maar waarvan de dame toch weer een andere jurk aan heeft.

Hoe bijzonder is het om van mijn lezers zo maar een aantal kaarten te krijgen. Veel dank daarvoor!

Ondertussen ben ik niet veel verder gekomen in mijn onderzoek waar en hoe de kaarten gemaakt zijn. Berthi Smith, die lang geleden haar project Textielpost begon, stuurde mij een mail. Ze schreef dat het best zou kunnen dat de rokjes en het borduurwerk op de kaarten waarschijnlijk thuis werden uitgevoerd door vrouwen om zo een extra peseta bij te verdienen. Dat lijkt mij zeer aannemelijk.

Lieve groet van Jan

89. Semana Santa in Tortosa

We wilden in Spanje de Semana Santa, de Heilige Week voor Pasen, meemaken. Dat is een traditioneel katholiek gebeuren waarbij het lijden van Christus centraal staat, grote beeldengroepen door straten en stegen worden gevoerd en anonieme boetelingen, begeleid door ritueel getrommel, in processies van kerk naar kerk lopen. Hoewel ik niet katholiek ben, houd ik wel van dat soort rituelen. Voor veel Spanjaarden is het vieren van de Semana Santa een serieus gebeuren waar ze vol overtuiging aan meedoen, in de stoet of als kijker aan de kant.   

In heel Spanje vinden in die lijdensweek processies plaats. Van heel grote zoals in Valencia en Sevilla waar duizenden toeristen op afkomen tot heel kleine en zeer authentieke zoals wij meemaakten in Tortosa in de regio Catalonië. In Tortosa zagen we nauwelijks buitenlanders; het waren voornamelijk mensen uit de stad en omgeving die er als deelnemer of publiek bij betrokken waren. Doorgaans zijn er in de Heilige Week op aantal momenten processies: op de zondag voor Pasen, Palmzondag, om 8 uur ’s avonds, op vrijdagochtend om 12 uur ’s nachts (de stille processie) en op vrijdagavond om 8 uur de laatste.

De processies worden georganiseerd door de Hermandad ook wel Confraria genoemd. Dit zijn de Broederschappen die bij een bepaalde parochie horen. Sommige van die Confraria zijn al eeuwen oud.

In Tortosa is de Confraria de Sant Antoni dels Pagesos opgericht in 1363. Een vaandel getuigt daarvan. Om lid te worden van een Broederschap zijn er eisen waar je aan moet voldoen. Het eerste is natuurlijk dat je katholiek gedoopt bent. Daarnaast moet je leven naar de geest van de Broederschap: delen in het Roomse geloof, delen in de liefde van Christus, het evangelie verkondigen en delen in naastenliefde voor de medebroeders en -zusters. Vanzelfsprekend moet je ook meebetalen aan de uitmonstering van de processie.

Alle Broederschappen hebben hun eigen kleur en kleding. Die kleuren hebben te maken met de liturgische kleuren die in de katholieke kerk gebruikt worden en betekenis hebben.

De  leden van Confraria Maria Immaculata dragen een lichtblauwe cape, de kleur van Maria.

Rood wordt gedragen door de Confraria de la Puríssima Sang; het symboliseert het bloed van de martelaren en het vuur van de heilige Geest.

Paars staat symbool voor boete, inkeer en voorbereiding; de leden van de Confraria Natzarens de Jésus zijn geheel in deze kleur gekleed.

Dan is er nog zwart voor rouw, wit voor zuiverheid en onschuld en groen dat staat voor hoop en eeuwig leven. In totaal zijn er tien Broederschappen in Tortosa. Op deze officiële website staan ze vermeld.

Naast deze kleur heeft elke Confraria een eigen symbool dat op de cape is geborduurd. Dat kan een doorboord hart zijn, een kruis, een doornenkroon, het hoofd van Jezus, een bloem of letters. Elke Confraria heeft ook en eigen vaandel, met borduursel en vaak al heel oud.

En dan, het meest opvallende,  is er de ‘capirote’ oftewel de puntmuts die door de boetedoeners, de ‘nazarenos’ wordt gedragen. Die muts bedekt het hele gezicht; dat maakt de boeteling anoniem en geeft hem een bepaalde vrijheid.

Door gaten in de stof op ooghoogte kan hij zien waar hij loopt. Het verhaal gaat dat men vroeger dacht dat je door zo’n muts te dragen je dichter bij de hemel zou zijn. In de tijd van de Spaanse Inquisitie (1478) kregen mensen die ‘religieuze misdaden’ hadden gepleegd de doodstraf. Met zo’n boetekap op werden ze naar het schavot gebracht.

Vanaf de 17de eeuw namen de religieuze broederschappen het gebruik van de kap over. Boetelingen konden zo zonder herkend te worden in het openbaar voor hun zonden boeten. Het gebruik van de capirote tijdens de Semana Santa verspreidde zich snel door heel Spanje.

Het was een grote ervaring om de processies in het echt te zien.

Het tromgeroffel op grote trommels, het ritmisch lopen van de verschillende kleurige groepen door de smalle straten van de stad.

Tussen hen in grote rijdende beeldengroepen, de paso’s, waarop scènes uit het lijdensverhaal te zien zijn.

In nauwe straatjes met balkons die uitsteken en onder elektriciteitsdraden door was het soms een heel gemanoeuvreer om die immense beelden heelhuids door de stad te dragen.

Op het eind van de processie was Maria, de Bedroefde Moeder, te zien in een schitterende, blauwe mantel, een aureool van sterren om haar hoofd, tranen over haar wangen. Jong en oud liepen mee.

Tijdens de processie van Palmzondag deelden processiegangers snoep uit aan kinderen langs de kant.

De processie op vrijdagochtend (Goede vrijdag) om twaalf uur ’s nachts was van een andere orde. Er was hetzelfde tromgeroffel gevolgd door een stilte. De ‘paso’s’ bleven thuis. Alleen het kruis met Jezus werd door de straten gedragen.

Deze processie eindigde op het plein voor de kathedraal waar honderden bezoekers op de trappen zaten.

Daar wachtte ook Maria op haar overleden zoon. Ik was er zeer van onder de indruk en diep geraakt.

Je kunt natuurlijk zeggen dat het maar vreemd rooms theater is, maar dan ga je in mijn ogen voorbij aan de betekenis die het ritueel heeft, zowel voor deelnemers aan de processie als voor kijkers aan de kant. Met de duiding ‘katholieke poppenkast’ veroordeel je de mensen voor wie deze ceremonie veel betekent. Zelf ben ik absoluut tegen het instituut van de katholieke kerk met zijn dogmatische opvattingen, zijn discriminerende voorschriften, zijn afdwingend gezag dat niet van deze tijd is.

Maar voor mij gingen deze processies over iets anders: het delen van het universele lijdensverhaal van de mensheid volgens een eeuwenoude traditie. Daar zit schoonheid in en het heeft een diepe, spirituele, troostende betekenis. Veel niet-religieuze mensen zijn zeer geraakt door de muziek van de Matthäus-Passion. Zo’n zelfde gevoel ervoer ik bij het zien van de processies.

Op Paaszondag waren we in Teruel. Tijdens een wandeling door de stad stapten we een ruimte binnen waar de paso’s van de processies die in Teruel hadden plaatsgevonden afgebroken werden. Leden van de Broederschappen gingen hierbij zeer zorgvuldig te werk.

De doornenkroon van Jezus en gouden kroon van Maria lagen even op de grond voor ze in dozen verdwenen.

Maria, in haar schitterende mantel met daaronder veel lagen stof en repen kant werd langzaam afgepeld.

Al haar kleding werd daarna zorgvuldig opgevouwen en ingepakt voor volgend jaar. Dan zal ze weer stralen en haar kaarslicht over de inwoners van Teruel laten schijnen.

 88. Dans met mij de Flamenco

De afgelopen weken was ik in Spanje om de ‘Semana Santa’, de Heilige Week voor Pasen, mee te maken. We zagen indrukwekkende processies in Tortosa. Over dat fenomeen ga ik  nog een artikel schrijven. Nu een voorproefje over iets anders.

Toen we besloten om naar Spanje te gaan, plopte er in mijn hoofd een herinnering op die te maken heeft met mijn jeugd. Tante Stien, een oudere zus van mijn moeder, ging in de jaren zestig op vakantie naar Lloret de Mar aan de Costa Brava. Nu is dat een bekend uitgaansoord, toen was het nog een klein vissersdorp waar het toerisme net begon. Mijn moeder kreeg bij terugkomst van tante Stien een schortje met daarop een geappliqueerde ezel die twee waterkruiken draagt, een Spaanse danseres met een jurk vol stroken en ook nog eens de naam Lloret de Mar erop geborduurd. Een souvenir meenemen voor de achterblijvers was toen een gewoonte van de meeste reizigers. Tante Stien had ons ook een ansichtkaart gestuurd met een danseres in een flamencojurk van echte stof. Ik weet nog dat ik die kaart prachtig vond. Wij hadden thuis ineens iets uit een ver land! Het schortje en de kaart zijn verdwenen, maar het beeld is gebleven.

Onderweg bedacht ik dat het leuk zou zijn om zo’n kaart te bemachtigen. In Tortosa waren ze niet te vinden, maar in Zaragoza had ik geluk. In de Calle Manifestacion 36 vind je de winkel ‘Coleccíonísmo’ die allerlei tweedehands spullen verkoopt. Poppen, boeken, sieraden, speelgoed, noem maar op. In een doos met oude ansichtkaarten vond ik een hele collectie danseressen in bontgekleurde rokken die samen met hun danspartner de flamenco dansen. Kaarten vol kleur, goud, zilver en glitter. Ik werd er direct vrolijk van.

Eén kaart kopen is natuurlijk onmogelijk, want welke moet je dan kiezen? Ik kocht ze allemaal voor een redelijk bedrag. In één klap was ik een verzameling begonnen van 43 kaarten!

Toen we ze in de kamer van ons appartement uitlegden, werd het nog leuker. Op een aantal kaarten stond dezelfde foto, maar de jurk van de danseres was steeds anders.

Soms was de strokenrok van dezelfde drie kleuren, maar anders samengesteld. Op ander kaarten was het een rok in heel andere kleuren.

Alle kaarten moeten met de hand gemaakt zijn, dat plakken van de rokken zeker. Soms zie je de jurk van de foto er onderuit komen.

Hoe het borduurwerk van de bovenkanten van de jurken is gedaan, weet ik niet. Waarschijnlijk machinaal.

Ook de flamenco-mannen op de kaarten dragen opvallende danskleding. Broeken met hoge tailles en overhemden vol stippen.  

Geen enkele man is het echter waard om een broek of hemd van echte stof te dragen. Ze staan er in een heel mannelijke pose bij, soms met een gitaar in hun hand.

Het danspaar Antonio Gades en Cristina Hoyos die op de twee kaarten hierboven staan waren erg beroemd in Spanje. In deze zwart wit film uit 1969 zie je hen gepassioneerd de flamenco dansen.

Het borduursel en de opgeplakte stroken stof op de kaarten heeft weinig te maken met de echte flamencojurken. De geschiedenis van de flamencojurk voert terug naar Andalusië aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Vrouwen van handelaren, soms van Roma afkomst, gingen naar de jaarmarkten en kermissen in eenvoudige jurken die ze voor die gelegenheid hadden versierd met ruches en kleurrijke borduursels. Vrouwen uit de rijke klasse kopieerden de jurken in luxere versies. Er werd mee gedanst op feesten met opzwepende muziek. Later ontstonden daaruit flamencoshows waar de artiesten van dat moment hun danskunst vertoonden.

Tijdens de ‘Feria de Sevilla’ zijn alle straten een week gevuld met al die schitterende feestjurken. Na de ‘Semana Santa’ staat de ‘Feria de Sevilla’ nu op mijn lijst. Een mens blijft wensen!

Modeshow ‘We Love Flamenco 2024’ van de Sevilliaanse ontwerpster Luisa Perez

Er is nog steeds mode en verandering in de flamencojurk. In de jaren zestig van de vorige eeuw werden ze korter, later weer langer. Flamencomodemerken laten elk jaar hun collecties zien op de catwalk.

Terug naar de tweedehands kaarten. Naast de voorkant vol kleur zijn ook de achterkanten intrigerend. De kaarten die ik nu heb,  zijn gestuurd naar veel verschillende landen. Engeland, Italië, Joegoslavië, Zweden, Nederland, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk, Zwitserland, Australië, Amerika, Denemarken, Ierland en Spanje. Ze zijn verstuurd vanuit verschillende Spaanse oorden. Veel uit Palma de Mallorca dat in de jaren 70 echt de plek was waar je heen ging. De verschillende handschriften, de vermakelijke teksten, de postzegels en stempels – je raakt niet uitgelezen en gekeken.

Ze roepen grote verwondering en dus allerlei vragen op. De kaarten hebben natuurlijk te maken dat ‘gewone mensen’ vanaf de jaren zestig geld hadden om met vakantie verder te gaan dan Nunspeet of Vrouwenpolder. Dan stuurde je kaarten naar het thuisfront om te laten zien dat je echt in het buitenland was en dat je zo iets van Spanje en de Spaanse cultuur liet zien. Nu kun je zeggen dat het allemaal nogal cliché is, maar in die tijd keek je wel op naar mensen die zo’n verre reis maakten.

Ik heb heel internet afgezocht naar de oorsprong van deze flamenco-kaarten met jurken van echt stof, maar tot op heden niets gevonden. Wie maakten de kaarten en hoe? Op de kaarten staat dat ze in een envelop verstuurd moesten worden, maar de meeste hebben een postzegel en zijn dus zo op de bus gedaan. En onbeschadigd aangekomen.

En dan de laatste vraag. Hoe komen die Spaanse kaarten, verstuurd naar Bari, Nieuwvliet, Salzburg, Enköping, Rocky Branch en Blackley weer terug in Spanje? Ik ga natuurlijk verder mijn collectie uitbreiden. Er schijnen ook nog heel andere geborduurde Spaanse danskaarten te zijn waarbij over de hele foto of tekening is geborduurd en geen stof is gebruikt.

Mocht je nog een Spaanse danskaart in je bezit hebben en hem kwijt willen, reageer dan onder dit bericht of stuur een mail naar janterheide@gmail.com

86. Tafels vol Textiel

Op zaterdag 2 maart togen een paar honderd textielliefhebbers naar Buurthuis De Twee Marken in Maarn.

Op die dag werd daar de jaarlijkse Textiel Markt, de TM, gevierd. De Nederlandse Kostuumvereniging organiseert die textielmarkt al jaren. Handelaren uit binnen- en buitenland nemen hun mooiste textiel mee. In de grote zaal is er de verkoop van giften die de Kostuumvereniging vaak krijgt. Dit alles natuurlijk om die organisatie financieel te ondersteunen.

De vrijdagmiddag daarvoor deden we de opbouw: tafels inrichten, dozen uitpakken en natuurlijk ook een en ander al goed bekijken of even passen.

Koopjes op ‘mijn’ Streekdrachttafel

Zelf kreeg ik als taak om de streekdrachttafel in te richten en alles te prijzen. Om zoveel mogelijk te verkopen hielden we de prijzen laag.

Avondtasjes voor bijna niks

Uit dozen, tassen en vuilniszakken kwam van alles tevoorschijn.

Prachtige kebaya’s, honderden knoopjes, kantjes en bandjes, schoenen, tassen, paraplu’s, en het meest merkwaardige babybroekje in Schotse ruit.

Aan de binnenkant helemaal met plastic gevoerd zodat de luier niet zou doorlekken.

Als je er aan kwam, knetterde het broekje met een naar geluid.

Zaterdag om 10 uur ging de deuren open. Begerige handen doken direct op de tafels. Mutsen werden bekeken en gepast. Vijftig eurocent per stuk is een koopje en dan is de verleiding groot om er meer dan een aan te schaffen.  

Nog meer gretige handen gingen spitten in de doos met de zogenaamde ‘baafjes’ vol kleur en dessin. De vrouwen van Marken spelden deze lapjes middenvoor op als ze in dracht gaan. Vijf voor een euro is een waanzinnig koopje! Kopers gebruiken de baafjes om er quilts van te maken. Een moeder en dochter kochten de laatste restanten uit de doos. We maakten de afspraak dat ze hun quilt volgend jaar laten zien. Daar houd ik ze aan! Zelf heb ik ze niet gekocht hoewel ik dat wel van plan was. Ik zag me al lopen in een zomershirt in een patchwork van kleurige stoffen. Volgend jaar is er misschien weer zo’n doos en dan sla ik mijn slag.

Met hulp van Klaarke in de morgen en met ’s middags Nu Ben Ik Toch Haar Naam Vergeten vloog de dag voorbij. Onze tafel raakte leger en leger.

Staphorster stipwerk en doeken

Kraplappen kregen nieuwe eigenaars, jakken uit Marken verdwenen in tassen, de bodem van de doos met band kwam in zicht.

Bandjes gebruikt in de Marker dracht

En toen was het vier uur en keek ik naar een tafel waar nog maar weinig op lag. Ook de andere tafels en kledingrekken waren beduidend leger dan ‘s ochtends.

V.l.n.r. De dames Ingrid en Lisette in Noord-Hollandse dracht, heer Jankees in Zeeuwse kleding

Het leuke aan zo’n dag zijn de bezoekers en de stand-eigenaren. Er wordt geparadeerd in dracht uit Staphorst, Noord-Holland, Zeeland, Spakenburg en Marken.

Els de Baan onderzoekt Foto Jacco HooiKammer

Specialisten als Els de Baan en Jacob de Graaf onderzoeken textiel met een vergrootglas.

Een kaftan uit Oezbekistan en Afghaanse jurken kijken je verleidelijk aan.

Hoeden worden opgezet, schorten voorgebonden en jurken aangetrokken.

En dan is natuurlijk ook de groep die helemaal in vintage kleding arriveert. Heren keurig in maatpak en dames, of moet ik mejuffrouwen zeggen, in kleding uit de jaren 30, compleet met hoed. Uit de rekken met kledij heeft een van hen vast die spetterende, roze, lange avondjurk meegenomen naar huis. Geweldig dat er mensen zijn die de waarde van kleding zien, uitdragen en ervan genieten.

Staphorster doek met motief Guldens, de rand heeft geen naam

Zelf vind ik het heerlijk om zo’n dag helemaal ‘onder ons textielliefhebbers’ te zijn. Of ik zelf nog wat gekocht heb? Jazeker.

Donker voor rouw en de rode zijn ‘rooizieden’ doeken voor bij de mooie kleding.

Een aantal van die doeken uit Staphorst ga ik gebruiken voor een zomershirt.

Staphorster doek versteld op de hoek

Een met bloemen geborduurd tafellaken (met een vlek die er inmiddels uit is). Een  boek over het werk van Sonia Delaunay.

En als hoogtepunt een wonderlijke lap met geborduurde bloemen in chenille garen op een ondergrond van fluweel die bijna helemaal weg is; op de achterkant zie je de kleuren die de bloemen aan de voorkant ooit hadden.

Ik denk erover om de lap zo in te lijsten dat je de achterkant kunt zien met al die draden die kriskras van het ene borduursel naar het andere lopen. Maar voordat ik dat doe, wil ik nog wel onderzoek doen naar dit bijzondere stuk textiel.

Dat babybroekje met plastic voering is overigens verkocht. Zou het gebruikt gaan worden of is het nu een knisperend onderdeel van een kinderkledingverzameling?

85. De stoffen van Frans H.

Vaak als ik naar een tentoonstelling ga waar een schilder centraal staat, richt ik me op de textiel die is geschilderd. Zo ook bij de tentoonstelling Frans Hals (Antwerpen, 1582/1583 – Haarlem, 26 augustus 1666) in het Rijksmuseum. Zijn portretten van mannen, vrouwen en kinderen vertellen verhalen in textiel.

Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622

Je ziet er veel zwarte stoffen. Het was duur om stof zwart te verven dus alleen de rijken in de stad konden zich dat veroorloven. Zwart wollen laken werd vaak gedragen door mannen. Hun wambuis sluit met zwarte stoffen of zilveren knopen, die door festonneerde knoopsgaten gaan. Alles met de hand gemaakt natuurlijk. Het zou nog lang duren voor de naaimachine zijn intrede deed.  

Voor de dames van stand waren er lijfjes en rokken in glanzende zijde, vol ingeweven motieven zoals vogels en anjers, de klassieke symbolen van huwelijk, liefde en trouw.

Het keurslijf sluit met een rij glimmende, gouden knoopjes.

Als waardige echtgenote hielden ze witte huwelijkshandschoenen vast, gemaakt van het zachtste leer dat er te koop was in die tijd. Sommige dames kleedden zich sober; dat paste bij hun calvinistisch geloof.

Andere dames wilden met gouden franje, borduursels en grote rode strikken van zijde juist aan de buitenwereld tonen hoe welgesteld ze waren.  

Natuurlijk is er heel wat kant te zien op de portretten van Frans Hals.

Heel veel kant op de portretten van de rijke dames,  maar ook op die van de heren.

Zelfs de kleine Catharina Hooft droeg in haar babytijd voor een fortuin aan kant. Er moest met haar gepronkt worden! Lekker buiten ravotten was er in die kleding vast niet bij.

In de 17de eeuw was kant een statussymbool. Hoe meer kant je kon showen, hoe hoger je positie in de samenleving was en hoe meer indruk je maakte.

Dit gold niet alleen voor vrouwen; ook de mannen droegen kant in overvloed. Kanten kragen, kant als omslagen bij laarzen, kant aan de bovenkant van handschoenen of aan de onderkant van glanzende sjerpen.

Kant was macho in die tijd en dat liet je maar al te graag zien als je lid was van de schutterij.

Pieter van den Broeck, lakenkoopman in dienst van de VOC

Het moge overigens duidelijk zijn dat veel geld in die tijd werd verdiend door als koopman voor de VOC te werken. Kant met een zwarte rand zou je het tegenwoordig kunnen noemen.

Naast al dat kant voor mannen was er ook uitbundig geborduurde herenkleding. Goudborduursel op de mouwen of een heel wambuis geborduurd met felle kleuren zijde.

De lachende cavalier had vast heel wat tijd nodig om zich klaar te maken voor de dag.

Al die lagen over elkaar en daarbij dan nog die uitbundige kraag. Hij had vast en zeker veel bekijks als hij trots als een pauw door de straten paradeerde.

Naast al die rijke mensen op huwelijksportretten schilderde Frans Hals ook de gewone man of vrouw: zijn eigen kinderen, straatfiguren, muzikanten, drinkers en wat het Rijksmuseum zo keurig en modern sekswerkers noemt.

Dat is bijzonder omdat die portretten niet als betaalde opdracht werden geschilderd.

Hoe grappig is het om te zien dat die gewone lieden allerlei hoofddeksels droegen in verschillende soorten, maten en materialen.

Van grote, vilthoeden met slappe rand tot koddige kalotjes en mutsjes.

Baretten met lange, dansende veren was dan weer in de mode voor rijke jongemannen.

De verschillen in de samenleving van toen waren natuurlijk enorm. Het merendeel van de bevolking was arm; alleen de rijke toplaag kon het zich veroorloven om zich luxe te kleden. Ondanks deze grote en verschrikkelijke verschillen zou ik graag even in die tijd willen zijn om vanuit een stille hoek al die mensen eens rustig te bekijken. Dat kan natuurlijk niet en ik moet het doen met die schitterende schilderijen die tot 9 juni in het Rijksmuseum te zien zijn.

84. Een glanzende textielschat in Simpelveld

In het Zuid-Limburgse dorp Simpelveld streek in 1875 de Congregatie van de Zusters van het Arme Kind Jezus uit Aken neer.  De reden dat ze daar het klooster Huize Loreto stichtten, was een verbod op kloosterorden in heel Duitsland. In Huize Loreto vingen de zusters wezen en arme kinderen op, gaven hen voedsel, zorg en onderwijs. Zorg dragen was een belangrijk onderdeel in het leven van deze vrouwen. Naast dat werk gaven ze in het klooster ook vorm aan hun eigen spirituele leven.

Behalve het zorgen voor de weeskinderen, het volgen en vieren van de dagelijkse kerkelijke rituelen was er ook veel aandacht voor het maken van textiel. Alle kleding die de zusters droegen, maakten ze zelf. Natuurlijk moest er ook geld binnenkomen om de kloostergemeenschap met honderden wezen draaiende te houden. Wat kon je dan beter doen dan liturgische gewaden maken en die verkopen aan tal van katholieke kerken? Zo ontstond in het klooster in Simpelveld een borduuratelier waar men werkte aan paramenten. Denk daarbij aan kleden voor het altaar en liturgische kleding voor priesters zoals een kazuifel, een albe, een stola.

In 2012 zijn de zusters terug gegaan naar Aken en kwam het gebouw leeg te staan. Sinds 2018 is in het gebouw het Museum de Schat van Simpelveld gehuisvest.

Door dat museum loopt onder andere het levensverhaal van Clara Fey, oprichtster van de Congregatie van de Zusters van het arme kind Jezus. Geboren op 11 april 1815 in een welgestelde katholieke familie in Aken. Haar vader was eigenaar van een grote spinnerij waar naast volwassenen ook kinderen werkten. Kinderarbeid werd in die dagen in de arme arbeidersklasse gewoon gevonden en noodzakelijk geacht om geld binnen het gezin te brengen. Dat de salarissen laag waren moge duidelijk zijn.

Natuurlijk is er in het museum veel aandacht voor het grote borduuratelier waar de zusters jarenlang hebben gewerkt.

Ik liep door al die ruimtes en verbaasde me over de hoge kwaliteit van de borduursels.

Kazuifels, tunieken en dalmatieken in spetterende kleuren en schitterende beelden.

De mooiste zijden damast vol ingeweven dessins werden gebruikt voor deze liturgische kleding waarop dan ook nog glimmend goudborduursel werd gezet.

Bloemen en bladeren in sierlijk goudgaren en natuurlijk afbeeldingen van heiligen, het kind Jezus en Maria, alles in glanzende zijde geborduurd.

De een was nog mooier dan de andere.

Toen ik dacht dat ik alles had gezien, liep ik de Schatkamer in. Een overweldigende ruimte met nog meer liturgische kleding.

Alles glom en glinsterde me tegemoet, daar in die glazen vitrines.

Wat ik zag was van zo’n schoonheid dat ik diep moest zuchten. Hier was het mooiste van het mooiste te zien van een uitzonderlijk hoge kwaliteit.

Artistiek zou je het ook kunnen noemen, want de borduurzusters lieten hun expressie en creativiteit de vrije loop binnen het verhaal dat verteld moest worden.

Al die gezichten, de stofuitdrukking, plooival, hoofdbedekkingen en nog veel meer!

Ik kon er geen genoeg van krijgen, was zwaar onder de indruk van wat ik zag. Om vijf uur sloot het museum, maar ik had er nog wel uren willen blijven.

Natuurlijk ging het in het borduuratelier om veel meer dan alleen geld verdienen. Handmatig borduren, steek voor steek, heeft ook te maken met contemplatie. Je zou het kunnen zien als een vorm van eer bewijzen, zoals bidden en zingen dat voor de zusters ook was. Je moet absoluut in het nu zijn om al die steken zo precies te maken. Geen afleiding maar volledige aandacht voor wat je aan het doen bent. En dat urenlang. Een meditatieve handeling.

Er hangt onder andere een spectaculair kazuifel waaraan een zuster na het werken op het atelier dertig jaar in haar vrije uren heeft gewerkt. Ongelofelijk vind ik dat.

Ik heb ik geen katholieke achtergrond, maar iets met aandacht doen is wel wat ik vaak probeer als ik met textiel werk. Je krijgt dan ook een ander tijdsbewustzijn.

Op dit moment is tijdens de tentoonstelling SPIRIT+MATTER=ESSENCE het borduuratelier tijdelijk terug in het klooster. Er wordt nu voor de Nieuwe Tempel heel ander borduurwerk gemaakt dan dat van de zusters, maar ook bij dit borduren gaat het over een verhaal dat verteld moet worden en de wereld in gaat.

De Schat van Simpelveld, dat kleine museum ver in het zuiden van Limburg is van een uitzonderlijke schoonheid. Ga er heen als je kunt en laat je betoveren door al die glanzende borduursteken.

72. Meer textielverrassingen uit het Château

Na het zien van die schitterende boeken vol stofstalen ging een deur open van een kamer op de zolder.

Het was er donker; de vloer was bezaaid met kledingstukken. Bij mijn voeten lag een rolletje stof en iets dat op een kledingstuk leek. We namen het mee naar beneden om het goed te bekijken. Het waren twee rolletjes stof die samengebonden waren met een reep stof. Stoffig en viezig, maar het maakte nieuwsgierig naar wat erin zat.

Iedereen die zelf wel eens kleding maakt, zal het herkennen. De restjes textiel na het knippen van het patroon rol je op om ze later voor herstel of iets anders te gebruiken. Ik heb ondertussen een heleboel van die rolletjes na het maken van veel zomershirts.

Wat zat er in die rolletjes verstopt? Gijs was het er mee eens dat we het zouden bekijken. Halverwege het diner, terwijl het licht nog goed was, rolden Willemien en ik ze voorzichtig open.

Dat was een soort schatgraven maar dan met textiel.

Er kwamen verschillende soorten stoffen tevoorschijn, die terug te voeren waren naar de dessins uit de stalenboeken.

Ook zat er een mouw in met een groot gat. Intrigerend was het en ook ontroerend.

Na meer dan een eeuw opgerold te zijn, haalden wij de lapjes weer in het daglicht.

Zo kwamen we dicht bij iemand die kleding heeft gemaakt van dit textiel.

Handen hebben de restjes opgerold. Handen van wie?

En dan was er ook nog dat kledingstuk vol vlekken en kreukels. Een katoenen blouse, bedrukt met blauw-witte stipjes, vaak versteld op verschillende manieren.

Stukjes stof in een ander dessin waren er keurig ingezet.

Delen waren met rijgsteken bewerkt.

Het opstaande boordje omslingerd met garen, de voering van effen katoen of linnen.

De blouse sluit met kleine knoopjes die door knoopsgaten gaan die met de hand zijn gefestonneerd. De naden zijn duidelijk gestikt met de naaimachine.

‘Tweede helft 19de eeuw’, zeiden we. Duidelijk een kledingstuk van de arme, werkende stand. De rijke elite zou absoluut niet in verstelde kleding willen lopen. Je kunt bijna met zekerheid zeggen dat het gedragen is door een huishoudster die werkte op het kasteel. Misschien Marie Prud’Homme , Rosalie Laroche of Mélanie Angot? Dat zijn de namen van de huishoudsters die in het kasteel van Emile Poirier woonden. Aan het formaat zie je dat het een kleine vrouw moet zijn geweest.

Merkwaardig om zo’n versteld kledingstuk te vinden op de zolder van een handelaar in textiel. Je zou kunnen denken dat juist een handelaar in textiel niet wil dat zijn personeel in kleren loopt die zichtbaar zijn versteld. Misschien was hij een zuinige man die vond dat iemand van een lagere stand geen goede kleding hoefde te dragen?

Hoe dan ook, het is heel bijzonder dat zo’n kledingstuk van een werkende vrouw bewaard is gebleven. Doorgaans wordt alleen kleding bewaard van rijke mensen; kleren van het gewone volk zijn verdwenen, verloren in de tijd.

Toen Willemien het jakje voorzichtig had gewassen, zag je hoe mooi en zorgvuldig het is gemaakt.

Droeg de vrouw er een lange rok bij in dezelfde stof? Wie weet ligt die rok ergens op de zolder. Hoe zit het met die mouw met dat gat uit het rolletje dat ik heb? Het heeft een ander stipjes-dessin, maar in een mouw van de blouse is wel een lapje van deze stof gebuikt om te herstellen. De achterkant van de mouwstof heeft het stippen-dessin van de blouse. In hoeverre is de stof verwassen en lichter van kleur geworden? Zou er ergens nog een blouse liggen waar de mouw met het gat bij hoort? Allemaal vragen waar ik ooit antwoord op hoop te krijgen.

Willemien en ik kregen van Gijs allebei een rolletje stof. Dat hebben we heel voorzichtig gewassen en ondertussen maakten we een plan wat we er samen mee gaan doen.

Gestyled door Willemien

70. Fashion for God

Rode en witte koorkap, Noorderlijke Nederlanden (Gouda?) 15de en 16de eeuw

Alsof je regelrecht in de hemel bent aangekomen, dat was mijn gevoel bij het binnengaan van de tentoonstelling Fashion for God in het Museum Catharijneconvent in Utrecht. De textielhemel wel te verstaan, want hoe de echte hemel -als die er al is- er uitziet, weet natuurlijk niemand.

Detail koorkapschild met Catharina van Alexandrië, Maria en Elisabeth van Thüringen ca. 1475-1500

Religieus textiel uit Noord-Nederlandse schuilkerken 1580-1800 is de ondertitel van de glanzende en glimmende tentoonstelling die tot 21 januari 2024 te zien is.

Witte koorkap met kralen uit Haarlem met daarachter een wit kralen-antependium uit Rotterdam. Beide 17de eeuw.

Ik ben niet katholiek opgevoed, maar de pracht en praal en het theater van de katholieke kerk heeft altijd wel een grote aantrekkingskracht op me gehad.

Detail kralenborduurwerk antependium

De expositie deed me denken aan de scène uit Roma, de film van Fellini uit 1972, waar een modeshow te zien is van kerkelijke gewaden.

Marieke van Schijndel, directeur van Museum Catharijnenconvent, schrijft in haar voorwoord in de schitterende catalogus: ‘Mode is vaak tijdelijk en vergankelijk, terwijl kerkgewaden juist een eeuwigheidswaarde vertegenwoordigen. Het is mode gemaakt om God te eren.’

Religieus textiel speelt een grote rol binnen de ceremonies van de katholieke kerk. Het gewijde kazuifel wordt gedragen door de priester, de tuniek en dalmatiek door de assistent-priester en de koorkap onder andere door de priester in dienst zonder eucharistie. Sinds de middeleeuwen zijn de vormen van deze kledingstukken minimaal veranderd.

Detail rood kazuifel, Noorderlijke Nederlandem, ca. 1510-1520

Ik dwaalde door de tentoonstelling waar het ene indrukwekkende gewaad gevolgd werd door een nog mooier, liturgisch kleed. Bijbelse verhalen gevangen in kleine kleurrijke steekjes.

Paarse koorkap vervaardigd door de Maagden van den Hoek te Haarlem, ca. 1500

De vrouwen die het borduurwerk uitvoerden, werden kloppen genoemd. Ongehuwde vrouwen die graag een religieus leven wilden leiden. Ze werden ook wel ‘geestelijke maagden’ genoemd omdat zij de kuisheidsgelofte hadden afgelegd.

Links witte bloemenkazuifel uit Amsterdam, ca. 1650-1675
Rechts wit kazuifel uit Haarlem, ca. 1750

Bedenk dat al dat verfijnde borduurwerk is gemaakt in een tijd die niet te vergelijken is met de onze.

Kaarsen in plaats van lampen als er geen goed licht in de werkruimte was of als het buiten donker was. Brillen waren er niet voor als je ogen achteruit gingen.

Wit kazuifel, Gouda, geestelijke maagden (?) ca.1640

En dan het materiaal. Dat kocht je niet in een stoffen- of handwerkwinkel! Al het garen moest nadat het was gesponnen, geverfd worden met natuurlijke verfstoffen die uit planten werden gehaald.

Zijden garens en zijden stoffen moesten worden geïmporteerd uit landen als China; ze kwamen via Italiaanse steden als Lucca, Bologna en Verona naar de Noordelijke Nederlanden.

Detail voorzijde rood kazuifel, Zuidelijke Nederlanden (Antwerpen, Lier?), ca. 1650

Goudborduren werd doorgaans door mannen gedaan; leerlingen hadden daarvoor drie tot acht jaar les had gehad van een meester goudborduurder, die aangesloten was bij een gilde. Van deze mannelijke borduurders is weinig bekend. Over de vrouwelijke borduursters is veel meer informatie bewaard gebleven.

Twee dalmatieken en een koorkap, basisstof Zuid-Europa, ca. 1600.
Borduursels Maagden van den Hoeck, ca. 1628-1641

Alleen het mooiste van het mooiste was natuurlijk goed genoeg om gedragen te worden bij de kerkdiensten. Het maken van dit soort kleding werd gezien als een weg naar de hemel.

Naast al die middeleeuwse gewaden lag er in een vitrine ook het Liedboek van Elisabeth Reid.  Op de band van bordeauxrood fluweel is in 1617 met gouddraad haar naam geborduurd. Binnenin is de Emblamata Amatoria uit 1611 van P.C. Hooft te lezen. Cupido speelt in dit verhaal de hoofdrol en het beschrijft het plezier en de valkuilen van de liefde. Iets heel anders dan de religieuze voorstellingen die werden geborduurd.

In het boek ‘Kijk Mij! geborduurde boekbanden 1585-1670’ van Marike van Roon staan meer dan dertig voorbeelden van dit soort geborduurde boekbanden.

Groen met roze kazuifel, twee dalmatieken en koorkap, 18de eeuw

Ook religieuze kleding kreeg te maken met de ontwikkeling van textiel. Rijke dames droegen in de 18de eeuw zijden japonnen, veelal met bloemmotieven. Het Franse hof had in die tijd een grote invloed op het modebeeld, ook omdat in Lyon de belangrijkste zijde-industrie was gevestigd. In de tentoonstelling is dat duidelijk te zien in een serie van een kazuifel, koorkap en twee dalmatieken in groen en roze met grote bloemmotieven. Doorgaans werden deze ‘kledingstukken’ gemaakt van jurken die door de rijke dames aan de kerk werden geschonken. Ook zij waren daardoor verzekerd van een plek in de hemel!

Detail damesjapon, ca. 1745-1750, ontwerp basisstof door Anna Maria Garthwaite

Er zijn in de tentoonstelling voorbeelden te zien van gedoneerde jurken die tot kazuifel of koorkap zijn vermaakt.

Een prachtig voorbeeld is de reusachtig wijde witte koorkap (hij past net niet in de grote vitrine)  die gemaakt is van de trouwjapon van Engelberta Groen (1736-1816) die in 1755 in Utrecht in het huwelijk trad. In die tijd werd een kostbare japon als deze ook gedragen na het huwelijk als daagse japon. Natuurlijk is deze ook aangepast aan de mode van die tijd. Het oorspronkelijke model was een ‘robe à la française’ met een brede losse rugplooi die over een losse japon werd gedragen. Daarna werd er een ‘robe ajustée’ van gemaakt waarbij de rugplooien vast werden gestikt.

Op het overgebleven lijfje in de vitrine is dat goed te zien. Dat lijfje is niet gebruikt omdat de delen stof waaruit het gemaakt is te klein zijn.

Een ander voorbeeld is de blauwe ‘robe ajustée’ uit circa 1765 die naast een zelfde kleur blauwe koorkap uit 1765 is geplaatst.

Beide stoffen hebben verband met elkaar qua kleur en hoewel de dessins niet precies hetzelfde zijn, is er toch een grote overeenkomst.

In een vitrine hangt een kazuifel waarbij duidelijk te zien is dat hij nog niet af is. Erbij staat vermeld dat de oorspronkelijke stof uit China komt en rond 1750 in Guangdong is gemaakt. Bloemmotieven zijn er met de hand opgeschilderd.

In een vitrine ernaast liggen wat verknipte fragmenten van dezelfde stof. Na onderzoek bleek het te gaan om overblijfsels van een 18de-eeuwse japon die in de deelcollectie zat van het Oud-Katholieke Museum, een van de rechtsvoorgangers van het Museum Catharijneconvent.

In onze tijd zou je dit verknippen en vermaken kunnen zien als heiligschennis. Wie verknipt er nou een 18de-eeuwse zeldzame japon, notabene gemaakt van een heel bijzondere stof? Daar kom je nu niet meer mee weg! Wie de schaar erin zette, zullen we nooit weten. Ik vraag me wel af wat die persoon bij die eerste knip voelde. Wij vinden het nu misschien zonde, maar in die tijd werd het zo niet gezien. Ook dit was een daad die je misschien een eeuwig leven zou geven.

De tentoonstelling eindigt in een hemelse balzaal waar koorkappen eindeloos rondjes draaien, zoals derwisjen dat ook doen om in trance het goddelijke met het aardse te verbinden.

Tot 21 januari 2024 is deze ‘hemelse tentoonstelling’ te zien in Museum Catharijneconvent in Utrecht. Bij de tentoonstelling is een prachtige catalogus gemaakt die veel informatie geeft over deze bijzondere modetentoonstelling.

68. Over krijgen en kopen


Sinds ik dit blog begonnen ben, wordt me nog wel eens wat aangeboden dat met textiel te maken heeft. Dat vind ik heel bijzonder. Je krijgt iets van iemand, vaak met liefde gemaakt, een herinnering aan vervlogen dagen.


Vriendin Ylva nam me mee haar keuken in. ‘Voor ik het vergeet,’ zei ze, ‘dit is voor jou’ en ze overhandigde mij een bruine papieren tas met zelfgemaakt labels. ‘Het is een tafellaken van mijn moeder. Ze is er aan begonnen maar ze heeft het niet afgemaakt. Kijk, er zit nog garen bij.’


Ik zag een schitterend, linnen tafellaken vol randen met fijnzinnige borduursels.

Het midden aangegeven met een kleine zwarte kraal. Rondom die kraal twee van de vier ornamenten waarvan er een gedeeltelijk af was. Aan de overige twee is ze niet toegekomen.


In de tas zat ook nog een zijden lapje waarop in een hoek hetzelfde patroon was geborduurd. Een zakdoek, servet of pochette? Hoewel zijde me niet handig lijkt om er je neus in te snuiten of je vingers aan af te vegen. Een proeflapje? Bijzonder om zoiets te krijgen. Wat er mee te doen? Zo laten, afborduren, gebruiken of, zoals je veel op Instagram ziet, er een shirt van maken? Eerst maar eens goed strijken, dan op de stapel van geborduurde tafellakens leggen en afwachten.


Mijn collega Giullia appte mij of ik interesse had in gespen die haar Frans-Italiaanse moeder weg wou doen. Uit de jaren vijftig en art deco. Natuurlijk zei ik ja.

Nu staat er een vrolijk gebloemd doosje bij mij op tafel met daarin de gespen. Schitteren vind ik ze.

Allemaal verschillend. Wie heeft ze gedragen, en wanneer?


Bij het doosje zat ook nog een zak met ‘gouden knopen’ in verschillende maten. Van de grootvader van de grootmoeder van vaderskant van Giullia: de overgrootvader van Giullia. Ik zie een rijzige man voor me, donker haar en gekleed in een witte kapiteinsjas vol gouden knopen en tressen, vanaf zijn schip turend over de Middellandse zee.

Of dat waar is en wie de gespen heeft gedragen, moet ik nog navragen bij Giullia. Zij, en haar moeder weten er vast meer van.


Natuurlijk kocht ik deze zomer ook nog textiel in Frankrijk. In de serie ‘Frisse ruiten’ waar ik zo van houd, vond ik in een kringloopwinkel een vrolijk tafelkleed waarop de eigenaresse monogrammen heeft geborduurd.

Een A en een T in rood garen. Albertine en Theodore, Antonia en Thomas?


Als klapper vond ik in de Emmaüs in Le Mans een groot, beeldschoon en met de hand geborduurd tafellaken vol margrieten, klaprozen en korenbloemen.

Om de zomer vast te houden als de herfst en winter weer komen.
Ik zie het voor me, ergens in november.

Een lange tafel gedekt met dit kleed. Daarop deze zomer gevonden oude Franse gebloemde borden en schalen vol heerlijk eten. Om de tafel vrienden die praten en lachen terwijl het buiten regent en stormt. We vegen onze monden af aan kraakheldere servetten waarop een bloem is geborduurd.
Textiel zorgt altijd voor verbinding

67. Blauw in Slowakije

De term blauwdruk leerde ik jaren geleden kennen tijdens bezoeken aan een blauwdrukkerij in Púchov, Slowakije.

Stanislav Trnka (1934- 2010) had er een kleine werkplaats achter zijn huis waar hij op traditionele manier blauwdrukstof maakte. Dat is een afdektechniek waarbij je een houten stempel doopt in een pasta, ‘papp’ genaamd.

Vervolgens druk je die op de stof en als die geheel bedrukt is, gaat de stof in een indigobad. Wanneer je de stof eruit haalt, komt er zuurstof bij en daardoor kleurt de stof blauw: een magisch moment. Om de papp eruit te krijgen, volgt er nog een wasbeurt.

Tijdens een bezoek vertelde Stanislav dat er eens een jongen in het indigobad was gevallen en dat hij toen hij er werd uit gehaald langzaam blauw kleurde.

De houten blokken, vaak van appel- of perenhout, doen denken aan de houten stempels waarmee in India blockprintstoffen worden gemaakt. Daarbij wordt het dessin met verf direct aangebracht op de stof. Naast de houten blauwdrukstempels zijn er ook die figuren hebben van metaal. Daarmee kunnen fijnere dessins gemaakt worden.

Ook lijkt blauwdruk wat op batik uit Indonesië: met gesmolten was worden motieven op de stof getekend, waarna de stof een verfbad krijgt. Plekken waarop was zit, laten de verf niet toe.

Naast het handmatig drukken van de stof werd er ook machinaal geproduceerd. Vanaf 1960 gebruikte Stanislav deze machine waar langwerpige stempels ingeplaatst werden die de ‘papp’ op de stof drukten. Hierdoor kon je snel meters maken.

Niet alleen in Slowakije en Tsjechië werd blauwdrukstof geproduceerd, maar ook in Hongarije, waar het Kekfestö wordt genoemd, en in landen als Oostenrijk en Duitsland waar het Blaudruck heet. In Oostenrijk drukken Joseph en Miriam Koó nog dagelijks schitterende blauwdrukstoffen. Via hun hip uitziende website kun je die aan de meter bestellen of een ander product kopen dat van hun stof gemaakt is. Jammer dat ik niet in de buurt woon want ik zou die ververij graag eens in het echt zien.

Terug naar de werkplaats van Stanislav Trnka in Púchov, Slowakije. Als de stof klaar was, verkocht mevrouw Trnka de stof aan de meter in haar kleine souvenirwinkel in het centrum van de stad.

Ik kocht er altijd een aantal meters van die bijzondere blauwdruk of tafellakens en servetten in die knalblauwe kleur. Elk jaar maakte Stanislav ook kalenders die hij me gaf. We konden elkaar niet verstaan, maar hadden samen altijd veel plezier als ik probeerde duidelijk te maken hoeveel meter ik wou hebben en zij het lachend afknipte.

Op Internet vond ik een film waarin je Stanislav aan het werk ziet. In het Slowaaks, maar de techniek en toepassing in kledingstukken is duidelijk te volgen. Mooi vind ik zijn blauwe handen die dagelijks in het indigobad gingen.

Ondertussen zijn ze allebei overleden en leek het even dat de drukkerij voorgoed was verdwenen. Het spijt me dat ik niet nog meer gesprekken heb gehad met die bijzondere Stanislav om nog meer te weten te komen over zijn geschiedenis en zijn werkwijze. Wat ik wel weet is dat hij een buitengewoon aardige spraakzame man was die schitterende textielontwerpen heeft gemaakt in die werkplaats achter zijn huis.

Sinds een aantal jaren heeft zijn kleinzoon Peter de werkplaats weer opgepakt. Zijn bedrijf Modrotlač  PETER TRNKA maakt gebruik van alle materialen en kennis waarmee zijn grootvader de stoffen produceerde. Daarnaast geeft Peter workshops aan ieder die geïnteresseerd is in deze specifieke stof en de geschiedenis ervan. Via zijn site kun je de stof aan de meter bestellen en kun je producten kopen gemaakt van zijn stof. Helaas is de site in het Slowaaks maar via Google translate is het allemaal goed te lezen.

In mijn boekenkast staan enkele boeken over blauwdruk, waaronder het beroemde boek van Josef Vydra, Der Blaudruck in der Slowakischen Volkskunst uit 1954.

Een schitterende uitgave vol foto’s van motieven en toepassingen in traditionele kleding.

Al in de 18de eeuw werd de stof geproduceerd. In eerste instantie voor de modieuze rijken, maar aan het einde van die eeuw werd de goedkopere stof gebruikt voor ‘gewone mensen’ in kleine dorpen of steden.

Daardoor ontstonden er in de 19de eeuw veel blauwdrukkerijen en kon je er minstens een vinden in elke kleine plaats in Slowakije.

De stof werd in eerste instantie gebruikt voor traditionele vrouwenkleding (rokken, schorten, omslagdoeken) en huishoudtextiel zoals kussens, dekbedhoezen, gordijnen en tafelkleden.

Vanaf de jaren vijftig kwam er meer bewustwording en waardering voor de stoffen en werden ze gebruikt voor modieuze kleding.

Echt aangeslagen is dit nooit ondanks presentaties op mode-en textielbeurzen. Momenteel zie je de stof alleen gedragen worden door folkloristische groepen die de tradities levend proberen te houden.

Traditionele mannenkleding in blauwdruk ben ik niet tegengekomen. In mijn kledingkast hangen zomershirts die ik zelf maakte van de stof die ik bij mevrouw Trnka kocht.

In het fotoboek Slovensko uit 1949 van de Slowaakse fotograaf Karola Plicku (14 October 1894–6 May 1987) staan prachtige foto’s waarop blauwdruk in volle glorie te zien is.

ÚĽUV, de Slowaakse organisatie die zich bezighoudt met het bewaren, beschermen en ontwikkelen van traditionele Slowaaks handwerk, gaf in 2014 het boek  Modrotlač na Slovensku/ Blueprint in Slovakia uit.

Het boek (Slowaaks/ Engels), geschreven door Ol’ga Danglová en bomvol foto’s, vertelt het complete verhaal van deze techniek. Er zijn ontelbaar verschillende dessins. Kleine grafische patronen, romantische bloempatronen, guirlandes, vogels, vissen, levensbomen, palmen en zelfs paisley dessins.

In de winkel van ÚĽUV in Bratislava kocht ik een antieke lap blauwdruk met aan de rand gestileerde hopbladeren. De ondergrond en achterkant zijn diep zwart-blauw waarop het dessin helder uitkomt. Dit dessin kwam ik tegen in het boek van Josef Vydra waar de bladeren voor een deel geel zijn geverfd.

Het zou zo maar kunnen dat Stanislav Trnka het gedrukt heeft want ik kwam in het boek van Ol’ga Danglová een afbeelding tegen van dit dessin door hem rond 1990 gedrukt.