89. Semana Santa in Tortosa

We wilden in Spanje de Semana Santa, de Heilige Week voor Pasen, meemaken. Dat is een traditioneel katholiek gebeuren waarbij het lijden van Christus centraal staat, grote beeldengroepen door straten en stegen worden gevoerd en anonieme boetelingen, begeleid door ritueel getrommel, in processies van kerk naar kerk lopen. Hoewel ik niet katholiek ben, houd ik wel van dat soort rituelen. Voor veel Spanjaarden is het vieren van de Semana Santa een serieus gebeuren waar ze vol overtuiging aan meedoen, in de stoet of als kijker aan de kant.   

In heel Spanje vinden in die lijdensweek processies plaats. Van heel grote zoals in Valencia en Sevilla waar duizenden toeristen op afkomen tot heel kleine en zeer authentieke zoals wij meemaakten in Tortosa in de regio Catalonië. In Tortosa zagen we nauwelijks buitenlanders; het waren voornamelijk mensen uit de stad en omgeving die er als deelnemer of publiek bij betrokken waren. Doorgaans zijn er in de Heilige Week op aantal momenten processies: op de zondag voor Pasen, Palmzondag, om 8 uur ’s avonds, op vrijdagochtend om 12 uur ’s nachts (de stille processie) en op vrijdagavond om 8 uur de laatste.

De processies worden georganiseerd door de Hermandad ook wel Confraria genoemd. Dit zijn de Broederschappen die bij een bepaalde parochie horen. Sommige van die Confraria zijn al eeuwen oud.

In Tortosa is de Confraria de Sant Antoni dels Pagesos opgericht in 1363. Een vaandel getuigt daarvan. Om lid te worden van een Broederschap zijn er eisen waar je aan moet voldoen. Het eerste is natuurlijk dat je katholiek gedoopt bent. Daarnaast moet je leven naar de geest van de Broederschap: delen in het Roomse geloof, delen in de liefde van Christus, het evangelie verkondigen en delen in naastenliefde voor de medebroeders en -zusters. Vanzelfsprekend moet je ook meebetalen aan de uitmonstering van de processie.

Alle Broederschappen hebben hun eigen kleur en kleding. Die kleuren hebben te maken met de liturgische kleuren die in de katholieke kerk gebruikt worden en betekenis hebben.

De  leden van Confraria Maria Immaculata dragen een lichtblauwe cape, de kleur van Maria.

Rood wordt gedragen door de Confraria de la Puríssima Sang; het symboliseert het bloed van de martelaren en het vuur van de heilige Geest.

Paars staat symbool voor boete, inkeer en voorbereiding; de leden van de Confraria Natzarens de Jésus zijn geheel in deze kleur gekleed.

Dan is er nog zwart voor rouw, wit voor zuiverheid en onschuld en groen dat staat voor hoop en eeuwig leven. In totaal zijn er tien Broederschappen in Tortosa. Op deze officiële website staan ze vermeld.

Naast deze kleur heeft elke Confraria een eigen symbool dat op de cape is geborduurd. Dat kan een doorboord hart zijn, een kruis, een doornenkroon, het hoofd van Jezus, een bloem of letters. Elke Confraria heeft ook en eigen vaandel, met borduursel en vaak al heel oud.

En dan, het meest opvallende,  is er de ‘capirote’ oftewel de puntmuts die door de boetedoeners, de ‘nazarenos’ wordt gedragen. Die muts bedekt het hele gezicht; dat maakt de boeteling anoniem en geeft hem een bepaalde vrijheid.

Door gaten in de stof op ooghoogte kan hij zien waar hij loopt. Het verhaal gaat dat men vroeger dacht dat je door zo’n muts te dragen je dichter bij de hemel zou zijn. In de tijd van de Spaanse Inquisitie (1478) kregen mensen die ‘religieuze misdaden’ hadden gepleegd de doodstraf. Met zo’n boetekap op werden ze naar het schavot gebracht.

Vanaf de 17de eeuw namen de religieuze broederschappen het gebruik van de kap over. Boetelingen konden zo zonder herkend te worden in het openbaar voor hun zonden boeten. Het gebruik van de capirote tijdens de Semana Santa verspreidde zich snel door heel Spanje.

Het was een grote ervaring om de processies in het echt te zien.

Het tromgeroffel op grote trommels, het ritmisch lopen van de verschillende kleurige groepen door de smalle straten van de stad.

Tussen hen in grote rijdende beeldengroepen, de paso’s, waarop scènes uit het lijdensverhaal te zien zijn.

In nauwe straatjes met balkons die uitsteken en onder elektriciteitsdraden door was het soms een heel gemanoeuvreer om die immense beelden heelhuids door de stad te dragen.

Op het eind van de processie was Maria, de Bedroefde Moeder, te zien in een schitterende, blauwe mantel, een aureool van sterren om haar hoofd, tranen over haar wangen. Jong en oud liepen mee.

Tijdens de processie van Palmzondag deelden processiegangers snoep uit aan kinderen langs de kant.

De processie op vrijdagochtend (Goede vrijdag) om twaalf uur ’s nachts was van een andere orde. Er was hetzelfde tromgeroffel gevolgd door een stilte. De ‘paso’s’ bleven thuis. Alleen het kruis met Jezus werd door de straten gedragen.

Deze processie eindigde op het plein voor de kathedraal waar honderden bezoekers op de trappen zaten.

Daar wachtte ook Maria op haar overleden zoon. Ik was er zeer van onder de indruk en diep geraakt.

Je kunt natuurlijk zeggen dat het maar vreemd rooms theater is, maar dan ga je in mijn ogen voorbij aan de betekenis die het ritueel heeft, zowel voor deelnemers aan de processie als voor kijkers aan de kant. Met de duiding ‘katholieke poppenkast’ veroordeel je de mensen voor wie deze ceremonie veel betekent. Zelf ben ik absoluut tegen het instituut van de katholieke kerk met zijn dogmatische opvattingen, zijn discriminerende voorschriften, zijn afdwingend gezag dat niet van deze tijd is.

Maar voor mij gingen deze processies over iets anders: het delen van het universele lijdensverhaal van de mensheid volgens een eeuwenoude traditie. Daar zit schoonheid in en het heeft een diepe, spirituele, troostende betekenis. Veel niet-religieuze mensen zijn zeer geraakt door de muziek van de Matthäus-Passion. Zo’n zelfde gevoel ervoer ik bij het zien van de processies.

Op Paaszondag waren we in Teruel. Tijdens een wandeling door de stad stapten we een ruimte binnen waar de paso’s van de processies die in Teruel hadden plaatsgevonden afgebroken werden. Leden van de Broederschappen gingen hierbij zeer zorgvuldig te werk.

De doornenkroon van Jezus en gouden kroon van Maria lagen even op de grond voor ze in dozen verdwenen.

Maria, in haar schitterende mantel met daaronder veel lagen stof en repen kant werd langzaam afgepeld.

Al haar kleding werd daarna zorgvuldig opgevouwen en ingepakt voor volgend jaar. Dan zal ze weer stralen en haar kaarslicht over de inwoners van Teruel laten schijnen.

 88. Dans met mij de Flamenco

De afgelopen weken was ik in Spanje om de ‘Semana Santa’, de Heilige Week voor Pasen, mee te maken. We zagen indrukwekkende processies in Tortosa. Over dat fenomeen ga ik  nog een artikel schrijven. Nu een voorproefje over iets anders.

Toen we besloten om naar Spanje te gaan, plopte er in mijn hoofd een herinnering op die te maken heeft met mijn jeugd. Tante Stien, een oudere zus van mijn moeder, ging in de jaren zestig op vakantie naar Lloret de Mar aan de Costa Brava. Nu is dat een bekend uitgaansoord, toen was het nog een klein vissersdorp waar het toerisme net begon. Mijn moeder kreeg bij terugkomst van tante Stien een schortje met daarop een geappliqueerde ezel die twee waterkruiken draagt, een Spaanse danseres met een jurk vol stroken en ook nog eens de naam Lloret de Mar erop geborduurd. Een souvenir meenemen voor de achterblijvers was toen een gewoonte van de meeste reizigers. Tante Stien had ons ook een ansichtkaart gestuurd met een danseres in een flamencojurk van echte stof. Ik weet nog dat ik die kaart prachtig vond. Wij hadden thuis ineens iets uit een ver land! Het schortje en de kaart zijn verdwenen, maar het beeld is gebleven.

Onderweg bedacht ik dat het leuk zou zijn om zo’n kaart te bemachtigen. In Tortosa waren ze niet te vinden, maar in Zaragoza had ik geluk. In de Calle Manifestacion 36 vind je de winkel ‘Coleccíonísmo’ die allerlei tweedehands spullen verkoopt. Poppen, boeken, sieraden, speelgoed, noem maar op. In een doos met oude ansichtkaarten vond ik een hele collectie danseressen in bontgekleurde rokken die samen met hun danspartner de flamenco dansen. Kaarten vol kleur, goud, zilver en glitter. Ik werd er direct vrolijk van.

Eén kaart kopen is natuurlijk onmogelijk, want welke moet je dan kiezen? Ik kocht ze allemaal voor een redelijk bedrag. In één klap was ik een verzameling begonnen van 43 kaarten!

Toen we ze in de kamer van ons appartement uitlegden, werd het nog leuker. Op een aantal kaarten stond dezelfde foto, maar de jurk van de danseres was steeds anders.

Soms was de strokenrok van dezelfde drie kleuren, maar anders samengesteld. Op ander kaarten was het een rok in heel andere kleuren.

Alle kaarten moeten met de hand gemaakt zijn, dat plakken van de rokken zeker. Soms zie je de jurk van de foto er onderuit komen.

Hoe het borduurwerk van de bovenkanten van de jurken is gedaan, weet ik niet. Waarschijnlijk machinaal.

Ook de flamenco-mannen op de kaarten dragen opvallende danskleding. Broeken met hoge tailles en overhemden vol stippen.  

Geen enkele man is het echter waard om een broek of hemd van echte stof te dragen. Ze staan er in een heel mannelijke pose bij, soms met een gitaar in hun hand.

Het danspaar Antonio Gades en Cristina Hoyos die op de twee kaarten hierboven staan waren erg beroemd in Spanje. In deze zwart wit film uit 1969 zie je hen gepassioneerd de flamenco dansen.

Het borduursel en de opgeplakte stroken stof op de kaarten heeft weinig te maken met de echte flamencojurken. De geschiedenis van de flamencojurk voert terug naar Andalusië aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Vrouwen van handelaren, soms van Roma afkomst, gingen naar de jaarmarkten en kermissen in eenvoudige jurken die ze voor die gelegenheid hadden versierd met ruches en kleurrijke borduursels. Vrouwen uit de rijke klasse kopieerden de jurken in luxere versies. Er werd mee gedanst op feesten met opzwepende muziek. Later ontstonden daaruit flamencoshows waar de artiesten van dat moment hun danskunst vertoonden.

Tijdens de ‘Feria de Sevilla’ zijn alle straten een week gevuld met al die schitterende feestjurken. Na de ‘Semana Santa’ staat de ‘Feria de Sevilla’ nu op mijn lijst. Een mens blijft wensen!

Modeshow ‘We Love Flamenco 2024’ van de Sevilliaanse ontwerpster Luisa Perez

Er is nog steeds mode en verandering in de flamencojurk. In de jaren zestig van de vorige eeuw werden ze korter, later weer langer. Flamencomodemerken laten elk jaar hun collecties zien op de catwalk.

Terug naar de tweedehands kaarten. Naast de voorkant vol kleur zijn ook de achterkanten intrigerend. De kaarten die ik nu heb,  zijn gestuurd naar veel verschillende landen. Engeland, Italië, Joegoslavië, Zweden, Nederland, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk, Zwitserland, Australië, Amerika, Denemarken, Ierland en Spanje. Ze zijn verstuurd vanuit verschillende Spaanse oorden. Veel uit Palma de Mallorca dat in de jaren 70 echt de plek was waar je heen ging. De verschillende handschriften, de vermakelijke teksten, de postzegels en stempels – je raakt niet uitgelezen en gekeken.

Ze roepen grote verwondering en dus allerlei vragen op. De kaarten hebben natuurlijk te maken dat ‘gewone mensen’ vanaf de jaren zestig geld hadden om met vakantie verder te gaan dan Nunspeet of Vrouwenpolder. Dan stuurde je kaarten naar het thuisfront om te laten zien dat je echt in het buitenland was en dat je zo iets van Spanje en de Spaanse cultuur liet zien. Nu kun je zeggen dat het allemaal nogal cliché is, maar in die tijd keek je wel op naar mensen die zo’n verre reis maakten.

Ik heb heel internet afgezocht naar de oorsprong van deze flamenco-kaarten met jurken van echt stof, maar tot op heden niets gevonden. Wie maakten de kaarten en hoe? Op de kaarten staat dat ze in een envelop verstuurd moesten worden, maar de meeste hebben een postzegel en zijn dus zo op de bus gedaan. En onbeschadigd aangekomen.

En dan de laatste vraag. Hoe komen die Spaanse kaarten, verstuurd naar Bari, Nieuwvliet, Salzburg, Enköping, Rocky Branch en Blackley weer terug in Spanje? Ik ga natuurlijk verder mijn collectie uitbreiden. Er schijnen ook nog heel andere geborduurde Spaanse danskaarten te zijn waarbij over de hele foto of tekening is geborduurd en geen stof is gebruikt.

Mocht je nog een Spaanse danskaart in je bezit hebben en hem kwijt willen, reageer dan onder dit bericht of stuur een mail naar janterheide@gmail.com

86. Tafels vol Textiel

Op zaterdag 2 maart togen een paar honderd textielliefhebbers naar Buurthuis De Twee Marken in Maarn.

Op die dag werd daar de jaarlijkse Textiel Markt, de TM, gevierd. De Nederlandse Kostuumvereniging organiseert die textielmarkt al jaren. Handelaren uit binnen- en buitenland nemen hun mooiste textiel mee. In de grote zaal is er de verkoop van giften die de Kostuumvereniging vaak krijgt. Dit alles natuurlijk om die organisatie financieel te ondersteunen.

De vrijdagmiddag daarvoor deden we de opbouw: tafels inrichten, dozen uitpakken en natuurlijk ook een en ander al goed bekijken of even passen.

Koopjes op ‘mijn’ Streekdrachttafel

Zelf kreeg ik als taak om de streekdrachttafel in te richten en alles te prijzen. Om zoveel mogelijk te verkopen hielden we de prijzen laag.

Avondtasjes voor bijna niks

Uit dozen, tassen en vuilniszakken kwam van alles tevoorschijn.

Prachtige kebaya’s, honderden knoopjes, kantjes en bandjes, schoenen, tassen, paraplu’s, en het meest merkwaardige babybroekje in Schotse ruit.

Aan de binnenkant helemaal met plastic gevoerd zodat de luier niet zou doorlekken.

Als je er aan kwam, knetterde het broekje met een naar geluid.

Zaterdag om 10 uur ging de deuren open. Begerige handen doken direct op de tafels. Mutsen werden bekeken en gepast. Vijftig eurocent per stuk is een koopje en dan is de verleiding groot om er meer dan een aan te schaffen.  

Nog meer gretige handen gingen spitten in de doos met de zogenaamde ‘baafjes’ vol kleur en dessin. De vrouwen van Marken spelden deze lapjes middenvoor op als ze in dracht gaan. Vijf voor een euro is een waanzinnig koopje! Kopers gebruiken de baafjes om er quilts van te maken. Een moeder en dochter kochten de laatste restanten uit de doos. We maakten de afspraak dat ze hun quilt volgend jaar laten zien. Daar houd ik ze aan! Zelf heb ik ze niet gekocht hoewel ik dat wel van plan was. Ik zag me al lopen in een zomershirt in een patchwork van kleurige stoffen. Volgend jaar is er misschien weer zo’n doos en dan sla ik mijn slag.

Met hulp van Klaarke in de morgen en met ’s middags Nu Ben Ik Toch Haar Naam Vergeten vloog de dag voorbij. Onze tafel raakte leger en leger.

Staphorster stipwerk en doeken

Kraplappen kregen nieuwe eigenaars, jakken uit Marken verdwenen in tassen, de bodem van de doos met band kwam in zicht.

Bandjes gebruikt in de Marker dracht

En toen was het vier uur en keek ik naar een tafel waar nog maar weinig op lag. Ook de andere tafels en kledingrekken waren beduidend leger dan ‘s ochtends.

V.l.n.r. De dames Ingrid en Lisette in Noord-Hollandse dracht, heer Jankees in Zeeuwse kleding

Het leuke aan zo’n dag zijn de bezoekers en de stand-eigenaren. Er wordt geparadeerd in dracht uit Staphorst, Noord-Holland, Zeeland, Spakenburg en Marken.

Els de Baan onderzoekt Foto Jacco HooiKammer

Specialisten als Els de Baan en Jacob de Graaf onderzoeken textiel met een vergrootglas.

Een kaftan uit Oezbekistan en Afghaanse jurken kijken je verleidelijk aan.

Hoeden worden opgezet, schorten voorgebonden en jurken aangetrokken.

En dan is natuurlijk ook de groep die helemaal in vintage kleding arriveert. Heren keurig in maatpak en dames, of moet ik mejuffrouwen zeggen, in kleding uit de jaren 30, compleet met hoed. Uit de rekken met kledij heeft een van hen vast die spetterende, roze, lange avondjurk meegenomen naar huis. Geweldig dat er mensen zijn die de waarde van kleding zien, uitdragen en ervan genieten.

Staphorster doek met motief Guldens, de rand heeft geen naam

Zelf vind ik het heerlijk om zo’n dag helemaal ‘onder ons textielliefhebbers’ te zijn. Of ik zelf nog wat gekocht heb? Jazeker.

Donker voor rouw en de rode zijn ‘rooizieden’ doeken voor bij de mooie kleding.

Een aantal van die doeken uit Staphorst ga ik gebruiken voor een zomershirt.

Staphorster doek versteld op de hoek

Een met bloemen geborduurd tafellaken (met een vlek die er inmiddels uit is). Een  boek over het werk van Sonia Delaunay.

En als hoogtepunt een wonderlijke lap met geborduurde bloemen in chenille garen op een ondergrond van fluweel die bijna helemaal weg is; op de achterkant zie je de kleuren die de bloemen aan de voorkant ooit hadden.

Ik denk erover om de lap zo in te lijsten dat je de achterkant kunt zien met al die draden die kriskras van het ene borduursel naar het andere lopen. Maar voordat ik dat doe, wil ik nog wel onderzoek doen naar dit bijzondere stuk textiel.

Dat babybroekje met plastic voering is overigens verkocht. Zou het gebruikt gaan worden of is het nu een knisperend onderdeel van een kinderkledingverzameling?

85. De stoffen van Frans H.

Vaak als ik naar een tentoonstelling ga waar een schilder centraal staat, richt ik me op de textiel die is geschilderd. Zo ook bij de tentoonstelling Frans Hals (Antwerpen, 1582/1583 – Haarlem, 26 augustus 1666) in het Rijksmuseum. Zijn portretten van mannen, vrouwen en kinderen vertellen verhalen in textiel.

Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622

Je ziet er veel zwarte stoffen. Het was duur om stof zwart te verven dus alleen de rijken in de stad konden zich dat veroorloven. Zwart wollen laken werd vaak gedragen door mannen. Hun wambuis sluit met zwarte stoffen of zilveren knopen, die door festonneerde knoopsgaten gaan. Alles met de hand gemaakt natuurlijk. Het zou nog lang duren voor de naaimachine zijn intrede deed.  

Voor de dames van stand waren er lijfjes en rokken in glanzende zijde, vol ingeweven motieven zoals vogels en anjers, de klassieke symbolen van huwelijk, liefde en trouw.

Het keurslijf sluit met een rij glimmende, gouden knoopjes.

Als waardige echtgenote hielden ze witte huwelijkshandschoenen vast, gemaakt van het zachtste leer dat er te koop was in die tijd. Sommige dames kleedden zich sober; dat paste bij hun calvinistisch geloof.

Andere dames wilden met gouden franje, borduursels en grote rode strikken van zijde juist aan de buitenwereld tonen hoe welgesteld ze waren.  

Natuurlijk is er heel wat kant te zien op de portretten van Frans Hals.

Heel veel kant op de portretten van de rijke dames,  maar ook op die van de heren.

Zelfs de kleine Catharina Hooft droeg in haar babytijd voor een fortuin aan kant. Er moest met haar gepronkt worden! Lekker buiten ravotten was er in die kleding vast niet bij.

In de 17de eeuw was kant een statussymbool. Hoe meer kant je kon showen, hoe hoger je positie in de samenleving was en hoe meer indruk je maakte.

Dit gold niet alleen voor vrouwen; ook de mannen droegen kant in overvloed. Kanten kragen, kant als omslagen bij laarzen, kant aan de bovenkant van handschoenen of aan de onderkant van glanzende sjerpen.

Kant was macho in die tijd en dat liet je maar al te graag zien als je lid was van de schutterij.

Pieter van den Broeck, lakenkoopman in dienst van de VOC

Het moge overigens duidelijk zijn dat veel geld in die tijd werd verdiend door als koopman voor de VOC te werken. Kant met een zwarte rand zou je het tegenwoordig kunnen noemen.

Naast al dat kant voor mannen was er ook uitbundig geborduurde herenkleding. Goudborduursel op de mouwen of een heel wambuis geborduurd met felle kleuren zijde.

De lachende cavalier had vast heel wat tijd nodig om zich klaar te maken voor de dag.

Al die lagen over elkaar en daarbij dan nog die uitbundige kraag. Hij had vast en zeker veel bekijks als hij trots als een pauw door de straten paradeerde.

Naast al die rijke mensen op huwelijksportretten schilderde Frans Hals ook de gewone man of vrouw: zijn eigen kinderen, straatfiguren, muzikanten, drinkers en wat het Rijksmuseum zo keurig en modern sekswerkers noemt.

Dat is bijzonder omdat die portretten niet als betaalde opdracht werden geschilderd.

Hoe grappig is het om te zien dat die gewone lieden allerlei hoofddeksels droegen in verschillende soorten, maten en materialen.

Van grote, vilthoeden met slappe rand tot koddige kalotjes en mutsjes.

Baretten met lange, dansende veren was dan weer in de mode voor rijke jongemannen.

De verschillen in de samenleving van toen waren natuurlijk enorm. Het merendeel van de bevolking was arm; alleen de rijke toplaag kon het zich veroorloven om zich luxe te kleden. Ondanks deze grote en verschrikkelijke verschillen zou ik graag even in die tijd willen zijn om vanuit een stille hoek al die mensen eens rustig te bekijken. Dat kan natuurlijk niet en ik moet het doen met die schitterende schilderijen die tot 9 juni in het Rijksmuseum te zien zijn.

84. Een glanzende textielschat in Simpelveld

In het Zuid-Limburgse dorp Simpelveld streek in 1875 de Congregatie van de Zusters van het Arme Kind Jezus uit Aken neer.  De reden dat ze daar het klooster Huize Loreto stichtten, was een verbod op kloosterorden in heel Duitsland. In Huize Loreto vingen de zusters wezen en arme kinderen op, gaven hen voedsel, zorg en onderwijs. Zorg dragen was een belangrijk onderdeel in het leven van deze vrouwen. Naast dat werk gaven ze in het klooster ook vorm aan hun eigen spirituele leven.

Behalve het zorgen voor de weeskinderen, het volgen en vieren van de dagelijkse kerkelijke rituelen was er ook veel aandacht voor het maken van textiel. Alle kleding die de zusters droegen, maakten ze zelf. Natuurlijk moest er ook geld binnenkomen om de kloostergemeenschap met honderden wezen draaiende te houden. Wat kon je dan beter doen dan liturgische gewaden maken en die verkopen aan tal van katholieke kerken? Zo ontstond in het klooster in Simpelveld een borduuratelier waar men werkte aan paramenten. Denk daarbij aan kleden voor het altaar en liturgische kleding voor priesters zoals een kazuifel, een albe, een stola.

In 2012 zijn de zusters terug gegaan naar Aken en kwam het gebouw leeg te staan. Sinds 2018 is in het gebouw het Museum de Schat van Simpelveld gehuisvest.

Door dat museum loopt onder andere het levensverhaal van Clara Fey, oprichtster van de Congregatie van de Zusters van het arme kind Jezus. Geboren op 11 april 1815 in een welgestelde katholieke familie in Aken. Haar vader was eigenaar van een grote spinnerij waar naast volwassenen ook kinderen werkten. Kinderarbeid werd in die dagen in de arme arbeidersklasse gewoon gevonden en noodzakelijk geacht om geld binnen het gezin te brengen. Dat de salarissen laag waren moge duidelijk zijn.

Natuurlijk is er in het museum veel aandacht voor het grote borduuratelier waar de zusters jarenlang hebben gewerkt.

Ik liep door al die ruimtes en verbaasde me over de hoge kwaliteit van de borduursels.

Kazuifels, tunieken en dalmatieken in spetterende kleuren en schitterende beelden.

De mooiste zijden damast vol ingeweven dessins werden gebruikt voor deze liturgische kleding waarop dan ook nog glimmend goudborduursel werd gezet.

Bloemen en bladeren in sierlijk goudgaren en natuurlijk afbeeldingen van heiligen, het kind Jezus en Maria, alles in glanzende zijde geborduurd.

De een was nog mooier dan de andere.

Toen ik dacht dat ik alles had gezien, liep ik de Schatkamer in. Een overweldigende ruimte met nog meer liturgische kleding.

Alles glom en glinsterde me tegemoet, daar in die glazen vitrines.

Wat ik zag was van zo’n schoonheid dat ik diep moest zuchten. Hier was het mooiste van het mooiste te zien van een uitzonderlijk hoge kwaliteit.

Artistiek zou je het ook kunnen noemen, want de borduurzusters lieten hun expressie en creativiteit de vrije loop binnen het verhaal dat verteld moest worden.

Al die gezichten, de stofuitdrukking, plooival, hoofdbedekkingen en nog veel meer!

Ik kon er geen genoeg van krijgen, was zwaar onder de indruk van wat ik zag. Om vijf uur sloot het museum, maar ik had er nog wel uren willen blijven.

Natuurlijk ging het in het borduuratelier om veel meer dan alleen geld verdienen. Handmatig borduren, steek voor steek, heeft ook te maken met contemplatie. Je zou het kunnen zien als een vorm van eer bewijzen, zoals bidden en zingen dat voor de zusters ook was. Je moet absoluut in het nu zijn om al die steken zo precies te maken. Geen afleiding maar volledige aandacht voor wat je aan het doen bent. En dat urenlang. Een meditatieve handeling.

Er hangt onder andere een spectaculair kazuifel waaraan een zuster na het werken op het atelier dertig jaar in haar vrije uren heeft gewerkt. Ongelofelijk vind ik dat.

Ik heb ik geen katholieke achtergrond, maar iets met aandacht doen is wel wat ik vaak probeer als ik met textiel werk. Je krijgt dan ook een ander tijdsbewustzijn.

Op dit moment is tijdens de tentoonstelling SPIRIT+MATTER=ESSENCE het borduuratelier tijdelijk terug in het klooster. Er wordt nu voor de Nieuwe Tempel heel ander borduurwerk gemaakt dan dat van de zusters, maar ook bij dit borduren gaat het over een verhaal dat verteld moet worden en de wereld in gaat.

De Schat van Simpelveld, dat kleine museum ver in het zuiden van Limburg is van een uitzonderlijke schoonheid. Ga er heen als je kunt en laat je betoveren door al die glanzende borduursteken.

79. Nog meer Palais Galliera

En of het nog niet genoeg was met tentoonstellingen over mode waren er in de kelder van Palais Galliera nog twee mode-exposities. Tot 7 september 2025 is daar de tentoonstelling ‘La Mode en mouvement’ te zien en tot 15 maart 2024 ‘Les Couleurs de la mode’.

‘La Mode en mouvement’ vertelt het verhaal van de beperkingen en mogelijkheden om je goed te bewegen in kleding door de eeuwen heen. Van een 18de-eeuwse zijden damesjapon met panniers tot modieuze sneakers van deze tijd.

Want ja, hoe bewoog je je als vrouw in zo’n prachtige 18de-eeuwse japon waarin je amper kon zitten en waaronder je ook nog een korset droeg?

Hoe was het voor een man in de 18de eeuw om een frak, oftewel herenjas, te dragen waarvan de mouwen naar achteren waren geplaatst zodat je schouders naar achteren werden geduwd en je borst vooruit?

Hoeveel ruimte nam je letterlijk in als je in een 19de-eeuwse japon met grote schapenboutmouwen door je huis liep?

Of hoe onhandig moet die ‘queue de Paris’ zijn geweest als je je in een gezelschap omdraaide? Je went natuurlijk aan elke modetrend; ze zullen wel geweten hebben hoe ermee om te gaan, maar toch.

Hoe letterlijk opluchtend moet het voor vrouwen in de jaren 20 van de vorige eeuw zijn geweest om rechte jurken te dragen, toen hun moeders en grootmoeders nog ensembles droegen waarin je de charleston echt niet kon dansen. Een bevrijding moet het zijn geweest als je jong was in die tijd (en geld om zo’n comfortabele feestjurk aan te schaffen).

Ook in deze expositie staan mooie voorbeelden van de ontwikkeling van mode die vaak een reactie is op vorige mode-uitingen. Van een ‘dames fietsbroek’ uit 1900 tot ‘wandelpak’ uit 1914′.

Van schuingesneden elegante avondjurken uit de jaren dertig tot een Chanel-jasje met bijpassende surfplank uit de jaren 80 van de vorige eeuw.

Hoe veranderlijk en tijdgebonden is de mode!

En dan was er ook nog die kleine maar prachtig uitgevoerde tentoonstelling over kleur in vroegere modefotografie.

Voor ons is het heel gewoon om kleurenfoto’s te zien. We weten vaak niet beter, hoewel ik zelf ben opgegroeid in een tijd waarin de kleuren-tv nog niet bestond en ook foto’s in kranten nog zwart-wit werden afgedrukt.

Tussen 1903 en 1907 werkten de gebroeders Auguste en Louis Lumière aan het eerste procedé in de fotografie dat kleurenfoto’s mogelijk zou maken. Het zogenaamde Autochroom. Meer informatie hierover is HIER te lezen.

Tussen 1921 en 1923 vond jaarlijks de Salon du Goût Français plaats in het Palais des Glaces aan de Champs-Elysées. Het doel van deze salons was om de Franse luxe in Parijs te presenteren. De presentatie was nieuw en origineel : een kortstondige tentoonstelling van autochromen met achtergrondverlichting, zodat het leek alsof je naar ‘glas-in-loodramen van een kathedraal’ keek.

Door de technische ontwikkeling in de jaren 20 waren er opeens modefoto’s in kleur te zien: spetterend rood, briljant blauw, zonnig geel en nog veel meer kleuren in kleding werden zichtbaar.

In de tentoonstelling worden die autochromen gepresenteerd met kleding en accessoires die er perfect bij passen.

Nicole Groult, lente/zomer 1922

77.  Parijs 1905-1925

Paris de la modernité (1905-1925)’ heet de schitterende tentoonstelling die tot 14 april 2024 te zien is in het elegante Petit Palais. Het zijn de jaren waarin veel ontwikkelingen plaats vonden op technisch en cultureel gebied. ‘Les Années folles’, ook wel de ‘Roaring Twenties’ genoemd, roepen altijd beelden op van paren die de charleston dansen, de voorstellingen van de Ballets Russes met sterdanser Vaslav Nijinsky en de jurken van Jeanne Lanvin en Paul Poiret. Dit en nog veel meer is te zien in de expositie die een waar feest voor het oog is.

Gino Severini (1883-1966) La Danse du pan-pan au Monico

De tentoonstelling laat naast schilderijen, beelden, video’s en voertuigen ook veel textiel en mode zien. Daarover gaat dit artikel.

In een vitrine zijn schitterende kledingstukken van Paul Poiret tentoongesteld. Duidelijk is te zien dat hij niets moest hebben van het dwingende korset.

In plaats daarvan gaf hij vorm aan rijk bewerkte rechte jurken die de draagster veel bewegingsvrijheid gaven. 

Beroemd is Poiret geworden met zijn jurken die de invloed van het oosten laten zien, zoals in zijn beroemde ‘lampekaptuniek’ oftewel de ‘robe abat-jour’.

Zelf vond ik de geborduurde top met muts, gedragen door zijn echtgenote Denise Poiret, prachtig door het gestileerde patroon van bloemen. Het behang op de achtergrond is een kopie van een origineel Poiret-ontwerp, gemaakt voor zijn interieurbedrijf Atelier Martine dat hij naast zijn couturehuis dreef.

Van de beroemde mode-illustrator Romain de Tirtof , die onder het pseudoniem Erté onder andere voor het Amerikaanse tijdschrift Harpers Bazaar tekende, hangen er een aantal  illustraties aan de wand.

Toevallig kocht ik onlangs op de winterdag van de Nederlandse Kostuumvereniging een schitterend boek vol modeillustraties van zijn hand.

Hij brengt elegantie en dramatiek bij elkaar.

Twee mannequins dragen theaterkleding ontworpen door Nicolas Roerich voor het ballet Le Sacre du Printemps van Sergej Diaghilev met de beroemde danser Vaslav Nijinsky. Een woeste beer kijkt je aan die kleding draagt met folkloristische, Russische motieven.

In het midden van een zaal stond een duidelijk militaire jas die direct mijn aandacht vroeg. Hij is gemaakt van blauwe, wollen stof met de naam ‘blue horizon’. Op de jas zogenaamde granaatknoppen met een afbeelding van een granaat met gespreide vlam.

Tot mijn verbazing bleek het een ontwerp te zijn van Poiret. Tussen 1914 en 1918 vond de Eerste Wereldoorlog plaats; Paul Poiret sloot zich op 14 augustus 1914 aan bij de Territoriale infanterie. Natuurlijk bekeek hij de militaire outfit door zijn ogen als modeontwerper. Hij kwam met een aantal verbeteringen: voor het maken van de overjas zou minder stof nodig zijn en de legerjas zou gemakkelijker gemaakt kunnen worden. Het werd geen succes.

De jas was te kort, de zakken te klein voor munitie en hij was niet warm genoeg. Iemand anders kreeg de opdracht om een betere versie te maken.

In een volgende zaal zag je ontwerpen van Jean Patou en Madeleine Vionnet.

Ingenieus vond ik het gebruik van de rood-zwarte streepstof in het ontwerp van Patou en het kralenborduurwerk op de feestelijke schuin van draad geknipte japon van Vionnet.

Mooi vond ik ook de grafische ochtendjapon van Poiret in de op een na laatste zaal.

In die laatste zaal waren dan eindelijk de ook letterlijk sprankelende japonnen uit 1925 van Jeanne Lanvin te bewonderen.

Zij was de modeontwerpster die de tijd perfect aanvoelde door haar visionaire blik. Artistiek, feestelijk, supervrouwelijk en elegant zijn woorden die bij haar passen.

Het moet voor een vrouw – we hebben het hier wel over vrouwen uit de superrijke klasse –  adembenemend zijn geweest om zo’n avondjapon te dragen en ermee naar een uitbundig feest te gaan.

Hoeveel ogen hebben er niet met bewondering naar staan kijken? Ik in elk geval,samen met veel bezoekers van deze tentoonstelling.

Naast die bewondering speelt in mijn achterhoofd altijd het schrijnende inzicht mee dat de meeste mensen destijds niet konden genieten van die opwindende tijd. De verschillen tussen de kleine, rijke klasse en de onderlaag waren erg groot. Het merendeel moest sappelen om rond te komen. De onderlaag, waartoe de werkneemsters op naaiateliers behoorden, hebben die schitterende jurken gemaakt tijdens lange werkdagen tegen een lage beloning.

73. ECHO in Antwerpen        

Er zijn prachtige modetentoonstellingen. Als uitgangspunt is er een thema of staat er een ontwerper centraal. Zo heb ik er al veel gezien en daar schrijf ik dan over op dit blog. Dan zijn er saaie modetentoonstellingen die snel worden vergeten. Daarover schrijf ik natuurlijk niet.

Af en toe zijn er modetentoonstellingen die iets anders vertellen en die dieper gaan en ontroeren. Exposities waarbij je eigen herinneringen samenvallen met de verhalen die worden verteld. Tentoonstellingen die gelaagd zijn en waar naast de kleding ook persoonlijke geschiedenissen een plaats krijgen. ‘ECHO, Gehuld in herinnering’ in het Modemuseum Antwerpen is er zo een.

Cover catalogus

Kunstenaar Louise Bourgeois (1911-2010) , modeontwerpster Simone Rocha (1986) en danseres Anne Teresa De Keersmaeker (1960) maken in de tentoonstelling zichtbaar hoe ze persoonlijke herinneringen gebruiken in hun werk. Veel aspecten, van geboorte tot het einde van een (kleding)leven, komen in de expositie aan bod. Zachtheid is het woord dat bij mij opkomt na het zien van ECHO.

Bij binnenkomst staat daar direct het beeldje ‘Pregnant Women’ van Louise Bougeois uit 2003. De kleine, naakte, zwangere vrouw gemaakt van huidkleurig tricot ontroert, en dat in een museum waar kleding en mode centraal staan.

Louise Bourgeois, links The Birth (2003) rechts The Feeding (2007)

Geboorte, het begin van een leven, zorg voor kind en moeder zijn te zien in de eerste zaal die ‘ommuurd’ is met gewatteerde dekens in naturel katoen.

Op een bed ligt een patchwork sprei, gemaakt door kunstenaar Laila Goha. Ze heeft lappen van platbrood, gemaakt van water, bloem en zout, met grove steken aan elkaar gezet. De sprei symboliseert het verlangen naar troostrijke koolhydraten tijdens de zwangerschap en naar warmte voor moeder en kind.

In een zachte vitrine zie je kleding van Simone Rocha uit haar collectie Baby Teeth (zomer 2022).

De met parels versierde voedingsbeha van zachte, witte stoffen linkt naar babykleding en verbindt je met de impact die een baby maakt.

Een collier van porseleinen melktandjes komt uit dezelfde collectie.

In een andere vitrine staat een witte 19de-eeuwse zwangerschapsjapon die bij nader inzien een jurk blijkt te zijn die achterstevoren werd gedragen. Hoe inventief!

Bij het thema ‘moederschap’ sprak het wandkleed van zijde met de titel  ‘Mother and Child’ van Billie Zangewa uit 2015 mij zeer aan. Een huiselijk tafereel waarin je kunt zien hoe belangrijk het vak van huisvrouw en moeder is om onze samenleving soepel te laten lopen.   

‘Ode à la Bièvre’ van Louise Bourgeois bestaat uit 24 panelen van textiel die samen een boek vormen. Het vertelt het verhaal van het verstrijken van de tijd, haar jeugd aan de rivier Bièvre, het ouderlijk huis waar oude tapijten werden gerestaureerd, het verlangen om naar het huis aan de rivier terug te gaan. De rivier was rijk aan tannine, een stof waarmee de kleuren van tapijten werden versterkt.

Na het overlijden van haar moeder deed Louise een poging om zich in de Bièvre te verdrinken. Haar vader, met wie ze een zeer problematische verhouding had, redde haar van de verdrinkingsdood. Heimwee en verlangen is te lezen in dit kunstwerk van een boek.

Er waren twee werken die mij diep raakten. In een vitrine lagen een onderbroek en een poetsdoek, gemaakt door een dementerende vrouw. Helaas werd haar naam niet vermeld. Lapjes stof van keukentextiel en handdoeken waren met grove flanel- en stiksteken dwangmatig, maar vast ook met liefde, aan elkaar gezet.

Toen ik het zag, moest ik denken aan mijn moeder die door haar dementie ook obsessief gedrag vertoonde. Stoffen waren voor haar belangrijk. Ze maakte kleding voor haar drie zonen en voor zichzelf. Bij de stoffenkraam op de markt voelde ze aan stoffen en streek erover. Toen ze in het verpleeghuis zat, kocht ik een rood, wollen vest voor haar. Het eerste wat ze deed, was voelen aan de stof en er lang over strelen.

In dansvoorstellingen van  Anne Teresa De Keersmaeker is kleding heel belangrijk. Ze bewaarde die kledingstukken in haar archief, om ze versteld of aangepast, opnieuw te gebruiken. Op de tentoonstelling ligt een eenvoudige, witte, mouwloze jurk in een houten kist. In het eerste deel ‘Piano Phase’ van de dansvoorstelling ‘Fase’ zie je hoe de jurk wordt gedragen en een essentiële rol speelt in de choreografie. Op muziek van Steve Reich dansen twee danseressen in die ronddraaiende jurken.  

De Keersmaeker vond kleding in tweedehands winkels, maar werkte ook vaak samen met modeontwerpers. Dries van Noten ontwierp een schitterend kleurbeeld voor haar dansvoorstelling Rain.

Voor Herst-Winter 2019-2020 ontwierp Simone Rocha een collectie gebaseerd op werk van Louise Bourgeois.

Gestreepte, achtkantige vormen werden door de kunstenaar aan elkaar genaaid. Met dit patroon ontwierp Simone Rocha een collectie jurken die een mooie verbinding aangaan.

Zwaar aangetaste kledingset van met metaalzouten verzwaarde zijde , ca. 1880-1900

De laatste zaal is gevuld met kisten waarin (soms kwetsbare) kleding uit de collectie van het museum ligt. Kleding vol verhalen en geschiedenis die zorgvuldig beheerd worden door de conservatoren.

Kleding en herinnering, ik kan me er veel bij voorstellen.

Ik heb bijna geen foto’s uit mijn baby- en kindertijd. Toch is er die babyfoto waarop ik dromerig de wereld inkijk. Ik draag een wit, gebreid truitje met ingebreide, lichtblauwe figuurtjes. Er hoorde een blauw, gebreid broekje bij. Uit verhalen weet ik dat het mijn dooppakje was. Ik was te groot voor de doopjurk. Natuurlijk herinneren ik me niets van mijn doop; ik schijn gehuild te hebben. In de linnenkast op de slaapkamer van mijn ouders lag een doos met mijn dooppakje. De motten hebben erin huis gehouden en tijdens een verhuizing is het weggegooid. Maar in mijn herinnering zie ik het nog voor me.

‘Echo’ te zien tot en met 25 februari 2024 in het MoMu Antwerpen.